Zoeken
 


Marijnissen houdt Thorbeckelezing: Dimmen of gas geven

Laatste wijziging: maandag 19 april 2010 om 15:28, 3740 keer bekeken Print dit artikel Bekijk alle nieuws feeds van onze site
 
maandag 19 april 2010

'Dimmen of gas geven: Hoe de parlementaire democratie overeind te houden in moeilijke tijden' luidt de titel van de Thorbeckelezing die Jan Marijnissen vandaag uitsprak. Hieronder de volledige toespraak.

Je kunt deze lezing ook downloaden als MP3

Geachte aanwezigen,

‘Democratie wil zeggen: de macht aan het volk. Als ik ’s morgens de krant opsla, ben ik altijd weer benieuwd wat ik nu weer vind’, aldus Wim Kan.

‘Wat kan ie het toch goed zeggen’, was de reactie van mijn moeder. ‘Beschaafd, kernachtig en de spijker op z’n kop.’
Zie hier het probleem in een notendop.

Het is een wijdverbreid misverstand te denken dat de vermeende kloof tussen politiek en burger primair iets te maken zou hebben met het gebrekkige instrumentarium van de democratie. Zeker, dat instrumentarium ís beperkt. Té beperkt, maar het is niet de reden waarom er sprake is van zo’n vervreemding tussen het volk en zijn vertegenwoordigers in de politiek. Het is zoals Wim Kan en mijn moeder toen al vonden: Het gaat primair om de inhoud, en het vermogen van politici mensen te overtuigen van hun verhaal, hun idee, voor mijn part hun droom.

De vanzelfsprekendheid waarmee mensen ten tijde van de verzuiling hun leven lang steun gaven aan één politieke stroming is voorbij. Mensen zijn kritisch geworden. De meesten informeren zich grondig voordat ze een keuze maken. Autoriteiten die denken te kunnen rekenen op de overtuigingskracht verbonden aan het ambt als zodanig, vergissen zich. Artsen, advocaten, rechters, politici, leraren, agenten, en ook wetenschappers moeten weten dat ze kritisch gevolgd worden. Zij allen moeten overtuigen, transparant zijn door verantwoording af te leggen. Wie dat niet doet, wie zich arrogant opstelt, redt het niet.

Onlangs had ik een lang vraaggesprek met Robbert Dijkgraaf, president van de KNAW, de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Ik stelde hem de volgende vraag:

Toen de natuurkundige en Nobelprijswinnaar Hendrik Lorentz in 1928 werd begraven, waren er tienduizenden op de been. Het land lag drie minuten stil. Zo iets kun je je nu toch niet voorstellen.
‘Lorentz, één van mijn voorgangers als president van de KNAW, heeft in 1917 een brief geschreven aan de minister-president met de vraag: wat kan de wetenschap doen voor de maatschappij? Daar is later het TNO uit voortgekomen. Hij werd ook de eindverantwoordelijke voor de afsluiting van de Zuiderzee. Hij heeft daar acht jaar van zijn leven aan gewijd, terwijl hij zich tot dan toe alleen maar had bezig gehouden met elementaire deeltjes. Hij was politiek actief en voorzitter van de Onderwijsraad. Hij genoot groot aanzien, ook internationaal. Het enorme medeleven tijdens zijn begrafenis is een expressie van twee dingen: enerzijds de wetenschapper die zich inzet voor de samenleving, en anderzijds de brede waardering die hij daarvoor ondervond. De interactie tussen de wetenschap en de maatschappij was toen beter dan nu. De wetenschap had toen een groot gezag.’

Toen. De helft laat zich niet vaccineren voor baarmoederhalskanker. Bij de Mexicaanse-griepvaccinatie komen mensen niet omdat ze denken dat ze geheimzinnige nanodeeltjes ingespoten krijgen. Homeopathie, mensen die geloven in het ‘geheugen van water’. Kwakzalverij. Waar waren jullie wetenschappers?
‘Dat is een goed punt.’

Ik snap het niet. Je zou denken: we worden verstandiger. Dommer worden, dat gaat niet.
‘Voor een deel komt dat doordat mensen mondiger zijn geworden. Ten tijde van Lorentz was het vooral éénrichtingsverkeer. Er was toen ook sprake van vanzelfsprekende gezagsverhoudingen. Heden ten dage zijn mensen veel meer actief betrokken bij de samenleving, en zijn ze hoger opgeleid. Nu moet je het gezag meer verdienen dan toen. Een rapportje schrijven is niet genoeg. Je moet er ook de boer mee op.’

Maar hoe valt dat verschil in waardering voor de wetenschap tussen toen en nu te verklaren? Toename van mondigheid hoeft toch niet noodzakelijk te leiden tot een toename van domheid?
‘Ik heb daar geen simpel antwoord op. De wetenschap zoekt naar haar rol in de moderne tijd. Het paradoxale is dat de kennis alleen maar is toegenomen. De wetenschap heeft veel vooruitgang geboekt, maar ook de toegankelijkheid van die kennis is toegenomen. Aan de andere kant zie je dat mensen in zijn algemeenheid achterdochtiger zijn geworden richting autoriteiten, en dus ook richting de wetenschap. De wetenschap kan en mag daar niet autoritair op reageren. Zo’n houding past namelijk helemaal niet bij de wetenschap. Kritiek en zelfkritiek behoren binnen de wetenschap tot het hoogste goed. De onderlinge controle is gigantisch.’

Wat te doen?
‘Waar wantrouwen heerst, is transparantie de oplossing. De ramen moeten open. Laat iedereen maar binnenkomen en rondkijken. Vertel en leg uit.’

Ik denk dat Dijkgraaf gelijk heeft. En ik denk dat wat hij zegt over de maatschappelijke waardering van de wetenschap ook geldt voor de maatschappelijke waardering van de politiek. De tijden zijn veranderd. Geëmancipeerde burgers laten zich niet met een kluitje in het riet sturen. Je kunt ze misschien één keer voor de gek houden, de volgende keer wordt het al een stuk moeilijker.

Ik ben zelf een kind van de jaren vijftig die de revolte van de jaren zestig bewust heeft meegemaakt. Sterker, ik heb er actief aan deelgenomen. Ik koester – met uitzondering van de jaren op kostschool – alleen maar fijne herinneringen aan die jaren van mijn jeugd. Opgroeien in een tijd waarin werkelijk alles ter discussie staat en verandert, wens ik iedereen toe.

Het machtssysteem van de jaren ‘50 was gebaseerd op de vanzelfsprekendheid waarmee een kleine groep mensen, partijen en instituten al sinds mensenheugenis de dienst uitmaakte. Je had bazen en knechten, regenten en onderdanen. De man was het hoofd van het gezin, de vrouw volgde de man en de kinderen gehoorzaamden. Op school was de meester de baas en zijn woord was wet. Katholieken stemden op de katholieke partij en luisterden naar hun bisschoppen die zeiden dat ze geen lid van een linkse vakbond of omroep mochten zijn. Protestanten kregen van hun dominees te horen wat hen te doen stond en ook bij gevestigd links werd het gewenste gedrag door bobo’s vastgesteld. We leefden samen maar wel apart.

Dat autoritaire systeem is in de jaren ’60 ontmaskerd en ontmanteld. Het probleem is alleen dat we daarna zijn doorgeslagen. We zijn de autoriteit als zodanig verdacht gaan maken. Terwijl we niet zonder autoriteit en gezag kunnen. Maar dan wél gezag dat is verdiend op basis van prestatie en verdienste.

Een autoritaire maatschappij blokkeert de menselijke creativiteit. Zij dwingt mensen tot kruiperig gedrag in plaats van hen de kans te geven nieuwe wegen te zoeken. In de jaren ’60 en ’70 zijn we dat dus wél gaan doen. Op alle terreinen - van popmuziek tot politiek, in de cultuur, de literatuur en de religie. Niks was meer vanzelfsprekend. We waren historisch gezien aan die verandering toe. Na de wederopbouw van na 1945 was die beweging voor culturele vernieuwing een logisch vervolg.

Helaas is er vanaf de jaren ’80 geen goed vervolg aan gegeven. Er is geen verstandig compromis gevonden tussen de waarden van de twee tijdvakken ervóór. Toen is de foute weg ingeslagen en volgden de jaren van het platte economisch denken en het doorgeslagen individualisme. Van ikke, ikke en de rest kan stikken. Geld werd synoniem aan geluk, en je niks gelegen laten liggen aan anderen werd gezien als het summum van vrijheid. Het werd de tijd van vrijheid-blijheid en van ‘lekker jezelf zijn’. Ook voor gezag gestoeld op ontzag voor kennis en kunde was geen plaats meer.

Zeker, autoriteit moet worden verdiend en verantwoord. Dus weg met elites die zich te buiten gaan aan autoritair gedrag, machtsmisbruik en zelfverrijking!
Maar autoriteit als zodanig is in een samenleving nodig. Om samen te leven maak je afspraken en kies je mensen die erop toezien dat ze worden nageleefd. Zonder zo’n gelegitimeerde autoriteit gaan anderen, over wie we niks te zeggen hebben, de baas spelen.

En verder: een land kan niet zonder voortrekkers, een elite, zo u wilt. Ik bedoel: een culturele, een intellectuele en een politieke elite, een groep van voortrekkers op verschillende maatschappelijke terreinen. Die mensen horen we nu te weinig. Zij behoren zich te realiseren dat het een vorm van burgerplicht is om je verantwoordelijk te weten voor je taak. En – het is nu eenmaal zo – sommigen kunnen ergens met meer gezag over spreken dan een ander, simpelweg vanwege hun voorsprong in kennis en ervaring.

We moeten het zelfrespect en de beroepseer bevorderen. Als een onderwijzer niet trots is op zijn vak, als ie niet het gevoel heeft boven de leerlingen te staan omdat hij hén iets moet leren in plaats van andersom, dan vraag je om problemen. Gebrek aan beroepseer zie je vooral bij vrije beroepsbeoefenaren. We worden overspoeld met schandalen. In de accountancy, bij de notarissen. Dat is kwalijk, zowel voor het beroep als voor de samenleving.

Mensen zijn gelijkwaardig maar niet gelijk, zoals professor Hans Galjaard ons al jaren geleden voorhield. Dat betekent dat je dus ook niet van iedereen hetzelfde kunt verwachten. De basisvorming in het voortgezet onderwijs is één van de uitvloeisels van het doorgeslagen egalitaire denken uit de jaren ‘60. Daar wordt van kinderen die met hun handen willen werken en op díe manier kennis vergaren, gevraagd om eerst twee jaar lang vijftien theoretische vakken te doen. Het gevolg is frustratie, schoolverzuim en uiteindelijk veel drop outs. Zo slaat het egalitaire denken om in zijn tegendeel.

Het populisme, dat tegenwoordig zoveel tongen los maakt, is historisch terug te voeren op de antiautoritaire beweging van de jaren zestig. Let wel, we hebben het dan over de vulgaire tak.

Het populisme. Laten we eerst bepalen waar we het precies over hebben, want, zoals wel vaker, verstaan we elkaar slecht omdat we verschillende definities hanteren. Populisme komt van het Latijnse woord populus, wat ‘volk’ betekent. Populistisch zou je dus prima kunnen verstaan als ‘volks’. Mij dunkt dat er niks mis mee is wanneer een vòlksvertegenwoordiger zich vòlks uitdrukt. Maar ‘populistisch’ wordt vaker gebruikt in een andere betekenis, namelijk om het gedrag te typeren van de politicus die dingen zegt waarvan hij weet dat ze niet kunnen of niet gewenst zijn, alleen om een deel van het populus naar de mond te praten. Dat is kwalijk. Maar, zeg ik er meteen bij, voor dit soort bewegingen geldt: hoe meer ze zichzelf worden, hoe eerder ze zich opheffen. De geschiedenis is vol van voorbeelden van de rise and fall van dit soort partijen.

Daarom heb ik de opwinding over, en vooral de overmatige aandacht voor Ton en de PVV ook nooit zo goed begrepen. Iedereen die zijn ogen en oren open heeft ziet met wat voor clubs we hier te maken hebben. Zij groeien op de tijdelijke oprispingen van volkse verontwaardiging over het establishment en zijn beleid. Maar omdat hun standpunten duiden op een abject mens- en maatschappijbeeld kunnen zij hooguit tijdelijk de wind mee hebben. Ik heb vertrouwen in de kiezer, want die geeft geen blijvende steun aan partijen die het weten en het geweten van de beschaving door het riool willen spoelen. En aan wie overweegt één van deze partijen wél te steunen, zou ik een citaat van Bertold Brecht uit 1933 willen voorhouden: ‘De schapen, ach de schapen, ontevreden met hun scheerders, besloten nu maar eens naar de slager te gaan.’

In plaats van ons al te druk te maken over de opkomst van het populisme, is het beter ons af te vragen of onze parlementaire democratie wel goed functioneert. Mijn antwoord op die vraag is: Ja, want er is – hier en nu – geen beter systeem. Toen Marcus Bakker gevraagd werd wat voor hem de essentie van de democratie was, zei hij: ‘Dat is het antwoord op de vraag zoals die al door de oude Romeinen werd gesteld en luidt: Wie zal de bewakers bewaken?’ In ons systeem heeft de burger altijd het laatste woord, en dat is een hele geruststelling. Of zoals Hugo Camps het ooit zei: ‘Het is beter koppen te tellen, dan koppen te snellen.’

Alle nieuwlichterij die verscholen gaat achter het begrip ‘bestuurlijke vernieuwing’ kan me gestolen worden. Nu het politieke midden steeds kleiner wordt, komt er plotseling uit die hoek de wens te komen tot een districtenstelsel. Het doel is het aantal fracties in de Kamer te beperken en de toegang tot het parlement voor nieuwkomers te beletten. Ik zeg: niet doen, het moedigt provincialisme en cliëntalisme aan. Dat was in 1917 ook precies de reden om het districtenstelsel af te schaffen. Net nu D66 haar kroonjuwelen aan de wilgen lijkt te hebben gehangen, komen Hoogervorst (VVD), Leers en Van Rij van het CDA, en Cohen (PvdA) met voorstellen om ons stelsel aan te passen. De rechtstreeks gekozen minister-president, de rechtstreeks gekozen burgemeester, een kiesdrempel van 5%. Even snel: de rechtstreeks gekozen minister-president en dito burgemeester hebben als bezwaar dat er twee mandaten door de kiezer worden verstrekt, en dat leidt onherroepelijk tot onwerkbare situaties met stagnatie tot gevolg. Ik ben er voorstander van dat de Tweede Kamer, de raad en de Staten de premier, de burgemeester en de commissaris kiezen. Dan heb je wél de democratische legitimatie maar niet de nadelen van twee mandaten. De kiesdrempel verhogen van 0,66% van de stemmen naar 5% vind ik een erg slechte zaak. Indien we dat systeem in 2006 hadden gehad, zou de Kamer nu bestaan uit slechts vijf partijen: CDA, PvdA, SP, VVD en PVV. Want partijen die goed zouden zijn voor zeven à acht zetels komen dan niet meer in de Kamer. Dat noem ik een ernstige inbreuk op het principe van de representatieve vertegenwoordiging. En ik zou het jammer vinden wanneer bijvoorbeeld een partij als het CDA in de toekomst niet meer in de Kamer vertegenwoordigd zou zijn. Wanneer je de overzichtelijkheid van het politieke krachtenveld wilt bevorderen, kan dat ook anders. Wanneer partijen al vóór de verkiezingen aangeven welke coalitie hun voorkeur heeft, weet de kiezer beter waar ie aan toe is, en kan ie makkelijker zijn keus maken.

Mijn vrouw Mari-Anne, die zelf raadslid en ex-wethouder is, wist dat ik me in deze lezing zou buigen over het huis van Thorbecke. Ze komt mijn werkplaats binnenlopen met een krantenadvertentie in haar hand: Gezocht een wethouder m/v. De gemeente Gemert-Bakel zoekt een manager met ervaring. Hoezo? Nou het college bestaat uit een burgemeester en drie wethouders: één wordt er geleverd door Lokale Realisten en één door de Dorpspartij. Ze zoeken nu via de krant een derde wethouder. Over de gewenste politieke affiniteit van de nieuwe bestuurder is in de advertentie niets te vinden. Zie hier de depolitisering en technocratisering van het lokale bestuur, met dank aan het zogenaamde dualisme. Na een paar jaar ervaring met dat dualisme kunnen we het volgende vaststellen: nog meer papier, nog meer vergaderingen, nog meer gekissebis, nog meer politieke spelletjes, nog meer vroegtijdig vertrekkende wethouders en raadsleden. Niks vernieuwing; vernieling van het lokaal bestuur is het. En verder: dualisme of monisme, in alle gevallen ligt de politieke macht bij de coalitiefracties en het door hen gelegitimeerde college. Laat het een waarschuwing zijn aan het adres van al die zogenaamde vernieuwers. Bezint eer gij begint.

Er is één vernieuwing die ik zou willen bepleiten. En dat is de instelling van een raadgevend en een correctief referendum. Het is de ultieme expressie van ‘het volk aan de macht’, het betrekt mensen bij belangrijke politieke onderwerpen, het garandeert draagvlak en het verbetert de kwaliteit van de besluiten.

Is er dan verder niks te wensen met betrekking tot onze democratische organen? Zeker wel. Ik zou willen dat de doorloopsnelheid van kamerleden zou worden teruggebracht en de Kamer minder gezien zou worden als doorgangskamp, een tussenstop in een loopbaan. Ik zou willen dat de Kamer minder zou reageren en meer zou anticiperen, minder spoedvergaderingen en meer onderzoekscommissies. Het is mij opgevallen dat de parlementaire commissies die ik heb meegemaakt bijna altijd de aanleiding zijn geweest voor de fracties de eigen standpunten te heroverwegen en bij te stellen. Ze hebben dus effect gehad. Dat is onder andere te danken aan het feit dat zo’n commissie bestaat uit parlementariërs van verschillende fracties die voor langere tijd en buiten de publiciteit aan waarheidsvinding doen. De loyaliteit aan de commissie wint het dan van de loyaliteit aan de fractie, en dat kan tot nieuwe politieke verhoudingen leiden. Welke commissies ik nu graag zou zien? Een commissie gaat onderzoek doen naar de gevolgen van het ontstaan van een nieuwe onderklasse. Een andere commissie gaat zich buigen over de mogelijkheden van ons land op het gebied van alternatieve energiebronnen. Weer een andere commissie maakt studie van voorbeelden waar met succes buurten zijn gerevitaliseerd.

Tot slot, sprekende over de zogenaamde ‘bestuurlijke vernieuwing’, wens ik alle partijen een ideologische herbronning toe, zodat ze de daadwerkelijke expressie worden van een collectieve wil met betrekking tot de toekomst van ons land en de wereld; dat ze een fabriek worden voor coherente standpunten en een goed functionerende intermediair tussen de burger en de politiek.

Maar nu dan toch maar de hamvraag: ‘Als er globaal niets mankeert aan onze staatsinrichting, waarom genieten dàn de politiek in het algemeen en de regering in het bijzonder zo weinig vertrouwen onder de bevolking?’
Wel, daar zijn heel veel redenen voor aan te voeren:
De privatisering en vermarkting van publieke diensten waardoor de kwaliteit is verslechterd;
De terugtredende overheid waardoor ze steeds vaker moet zeggen: ‘Daar gaan wij niet over’;
De Europeanisering en de globalisering die voor veel mensen te snel gaan;
De geëtaleerde machteloosheid of moet ik gewoon zeggen onwil om echt iets te doen aan de armoede aan de ene kant en de topsalarissen aan de andere kant;
De bezuinigingen en de zogenaamde vernieuwingen die hebben geleid tot slechter onderwijs;
De deregulering en de liberalisering die de borging van het algemeen belang teniet gedaan hebben;
De zelfregulering die ervoor in de plaats kwam en vrijwel nergens effectief is gebleken;
De commercialisering waardoor alles in termen van geld wordt uitgedrukt;
De flexibilisering van de arbeid waardoor er een onderklasse van werkende armen is ontstaan;
De ontideologisering waardoor het verhaal ontbreekt, waardoor mensen niet meer weten waarnaar we op weg zijn;
De technocratisering die daardoor steeds meer terrein heeft gewonnen;
De bureaucratisering waardoor veel geld wordt verspild en mensen veel arbeidsvreugde wordt ontnomen;
De anonimisering door het permanente proces van reorganiseren ten behoeve van schaalvergroting;
De protocollering en ontmenselijking waardoor instituten dossiers beheren in plaats van dat mensen mensen helpen;
De doorgeslagen individualisering die heeft geleid tot eenzaamheid, vervreemding en onthechting;
De ieder-voor-zich-mentaliteit en het toegenomen egoïsme die resulteren in het uithollen van de solidariteit en blaming the victim;
De publieke hufterigheid en het asociaal gedrag die mensen angstig maakt.

Zijn deze ontwikkelingen allemaal de schuld van de politiek? Of hebben ook het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven aan deze stille revolutie bijgedragen? Of misschien ligt de schuld wel bij nog meer mensen? Of was het gewoon de tijdgeest en moest het wel zo lopen? Hoe dan ook: waarom rekent iedereen het juist de politiek aan dat we nu als gevolg van de geschetste ontwikkelingen zoveel problemen kennen?

Het antwoord op die laatste vraag is vrij simpel te geven. Immers, het is steeds de politiek geweest die het voortouw heeft genomen bij alle genoemde zaken. En, de overheid is als een baken. Schuift het baken richting meer liberaal en minder sociaal beleid, de samenleving volgt. Schuift het baken van de overheid richting meer solidariteit en duidelijke regels omtrent het dienen van het algemeen belang, de samenleving volgt. Expliciet door middel van wetten en regels, maar ook impliciet, laat de overheid de burgers weten waarheen het baken verhuist. Als mensen merken dat ze in de toekomst meer op zichzelf zijn aangewezen, dan zullen ze daar vanzelfsprekend rekening mee houden en zich navenant gaan gedragen.

Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog hadden we de periode van de wederopbouw, daarna de periode van de opbouw van de verzorgingsstaat. Beide periodes werden gekenmerkt door een collectieve inzet voor een collectief doel: het land beter achterlaten voor de kinderen dan dat de ouderen het van hùn ouders hadden geërfd. Vanaf begin jaren tachtig kwam daar verandering in. Deze gezamenlijke inzet ten behoeve van een gezamenlijk doel werd meer en meer ingeruild voor individualisme, de markt en een overheid zonder ambities.

Toen ik Marcel van Dam tijdens een vraaggesprek vroeg hoe het toch kwam dat hij deze transitie van de politiek, inclusief zijn toenmalige partij, pas zo laat had onderkend, zei hij: ‘Het is allemaal zo geleidelijk gegaan, en vaak ook in het verborgene. Dit is ook wat ik mijzelf verwijt. Terwijl ik een gestudeerde burger ben, een betrokken burger, een politiek geschoolde burger, heb ik het toch over het hoofd gezien. Ik voelde wel dat er wat veranderde, maar toen ik het helder zag was het al gebeurd.’

Op uiterst subtiele wijze is het neoliberalisme ingevoerd. Er is niet een bepaald moment aan te wijzen waarop het gemeengoed werd in de politiek. Er zijn ook geen wetten aangenomen of verdragen gesloten die het moment markeren. Het had zeker ook met de tijdgeest te maken. Maar mogen we niet juist van politici verwachten dat zij verder kijken dan de waan van de dag? Mogen we niet juist van hen verwachten dat ze de samenhang der dingen zien en hun horizon verder ligt dan de eerstvolgende verkiezingen? Ik vind van wel.

Recht is gestolde ethiek, politiek is vloeibare ethiek. Lange tijd was het taboe om in de politiek te spreken over waarden en normen, over de publieke moraal. In 1996 heb ik er een heel boek over geschreven en bij velen was hoon mijn deel. Lange tijd werd door de heersende politiek verondersteld dat de BV Nederland eerder behoefte had aan goede managers dan aan politici begaan met het lot van de mensen; eerder behoefte aan bestuurders op afstand dan mensen die zich verantwoordelijk weten en daarom ook de verantwoordelijkheid nemen.

Maar politiek is iets willen, en politiek is inzet tonen. Beide kunnen niet bestaan zonder een stelsel van waarden dat er aan ten grondslag ligt, een visie op wat goed en fout is als het gaat om beschaving, een visie op mens en maatschappij. Want, zonder kompas komt niemand thuis.

Waarden en hun concrete uitwerking in normen hebben zich uitgekristalliseerd in de strijd van de mens voor een beter bestaan. Ze hebben een geschiedenis, we hebben ze geërfd van onze (voor)ouders. Ze behoren tot ons collectieve bewustzijn. Waarden en normen vormen een essentieel onderdeel van de brug over het ravijn van de barbarij. Die brug noemen we beschaving. Die brug is wankel zoals de geschiedenis ons leert. Aan de politiek en de samenleving is het de waarden en normen steeds te actualiseren en te handhaven, en daarmee de brug van de beschaving te onderhouden. Zo bevorderen we houvast en vertrouwen, voorkomen we angst, vervreemding en verbittering, en beschikken we over een probaat middel tegen doorgeslagen egoïsme, fanatisme en geweld.

Mìjn morele anker is gelegen in de wens, de wil dat de menselijke waardigheid wordt gerespecteerd; de gelijkwaardigheid van een ieder gegarandeerd; en de solidariteit tussen mensen geòrganiseerd. Alles wat de verwezenlijking van deze wens dichterbij brengt, steun ik. Alles wat er een bedreiging op vormt, wijs ik af.

Inmiddels hebben de meeste partijen de nihilistische lijn van de jaren negentig verlaten, en hebben ze in gezien dat hun politieke handelen stuurloos en puur pragmatisch-opportunistisch is wanneer ze hun woorden en daden niet van een morele basis voorzien. Zeker de partijen die traditioneel het politieke midden vormen, en nu te maken hebben met een structurele leegloop, ontkomen er niet aan een verhaal, een visie op de toekomst van mens en maatschappij, te formuleren. Hun aanpak van de laatste decennia overtuigt niet meer, inspireert niet meer, mobiliseert klaarblijkelijk ook niet meer.

Thorbecke verwierf – met forse hulp van de dreiging dat de opstand in het revolutiejaar 1848 ook ons land zou aandoen – de parlementaire democratie op de koning, al sprak Willem II liever over ‘de constitutionele monarchie’. Toch zou het nog tot 1919 duren vooraleer alle mannen en vrouwen actief en passief kiesrecht kregen. Daarna hebben we de democratisering van de individuele rechten gekregen. De burger emancipeerde zich en vrouwen bevochten hun gelijkberechtiging. Het is raar dat daarna het proces van democratisering eigenlijk is gestopt. Want waarom hebben mensen vervolgens niet meer zeggenschap gekregen over hun woon-, werk-, en leefomgeving?

Binnen de economie geldt nog steeds niet het principe van one man, one vote. In de wereld van het geld tellen de euro’s en de dollars, niet de mensen. Terwijl we toch – juist ook weer recentelijk – hebben kunnen zien hoe verstrekkend de invloed van de economie is op ons aller welbevinden. Natuurlijk, de politiek stelt de randvoorwaarden waarbinnen de economie zijn gang mag gaan, maar, zoals het woord al zegt: binnen het kapitalisme is het kapitaal de bovenliggende partij. De politiek beperkt zich eigenlijk tot het zoveel mogelijk bevorderen van een gelijk speelveld, bijvoorbeeld door Cao’s algemeen verbindend te verklaren. Maar zeggenschap? Nee. Beursplein 5 is machtiger dan het Binnenhof. Dat was zo, en dat is nog steeds zo. Op Beursplein 5 wordt meer geld verdiend (nou, verdiend?, opgestreken is een beter woord), dan door alle werkenden bij elkaar. Daar en in de directiekamers en de lounges van de raden van bestuur worden de beslissingen genomen over reorganisaties, werkgelegenheid, outsourcen, en alle belangrijke zaken die de economie betreffen. Noch de overheid, noch de werknemers komen daar aan te pas. En, let wel, de economie is de kurk waar onze samenleving op drijft. Daarom zou het goed zijn wanneer de politiek het algemeen belang in deze zou weten te formuleren, en daar voor op zou komen.

En verder: U begrijpt dat naar mate de overheid besluit om steeds meer publieke taken naar de markt te brengen, dus binnen het bereik van de mensen en organisaties die winstmaximalisatie op één hebben staan, dat dit dan ten koste gaat van het democratisch gehalte van onze maatschappij.

Met de invloed van bewoners op de toekomst van hun buurt is het niet veel beter gesteld. De woningcorporaties zijn van verenigingen stichtingen geworden omdat ze voortaan met winstoogmerk moesten gaan werken. De gevolgen zijn bekend. De invloed van de huurders is nihil. Ik denk dat het het democratisch gehalte van onze samenleving én de kwaliteit van leven in de buurten ten goede zou komen wanneer mensen veel meer te zeggen zouden krijgen over hun woonomstandigheden en -omgeving.

De democratisering op de universiteiten is de afgelopen jaren vrijwel geheel ontmanteld, zoals eigenlijk in het hele onderwijs. Om twee redenen is dat een slechte zaak. Ten eerste omdat democratische verhoudingen de betrokkenheid en dus ook het verantwoordelijkheidsgevoel versterken, en ten tweede omdat de school bij uitstek de plaats is om te leren wat democratie is: respect hebben voor de ander, argumenteren in plaats van schelden, pesten of geweld gebruiken, en uiteindelijk accepteren dat de meeste stemmen tellen. Jongeren kunnen niet vroeg genoeg leren dat Marcus Aurelius gelijk had toen hij zei: ‘Wat niet goed is voor de korf of de zwerm, is niet goed voor de bij.’

Met het wegvallen van de zuilen is ook in belangrijke mate de infrastructuur voor waarden- en normenoverdracht verdwenen. Verdere democratisering brengt mensen bij elkaar, en beweegt hen samen te spreken en te beslissen over de toekomst. En - misschien nog wel het belangrijkste - het is de beste manier om actief burgerschap te bevorderen, de wegkijkcultuur die ontstaan is te overwinnen en verantwoordelijkheidsgevoel te ontwikkelen. Want verantwoordelijk zijn we, of we willen of niet, of het ons gegund wordt of niet. Verantwoordelijk voor onszelf, voor onze familie, voor onze vrienden, collega’s en kennissen, voor onze stad, ons land en onze wereld.

De titel van deze lezing is Dimmen of Gas Geven? Wel ik ben ervoor om gas te geven, en vooral niet te dimmen. De oplossing voor een problematische democratie, is méér democratie. Er wordt vaak gedacht dat mensen zich hebben afgekeerd van de politiek, maar dat is een misverstand. Veel burgers hebben het gevoel dat de politiek zich van hen heeft afgekeerd, en daarom hebben ze geen belangstelling voor politieke partijen en het Haagse politieke spel. Maar vraag mensen over hun toekomst, hun werk, hun woning, de school van hun kinderen, de zorg voor oma, hun visie op integratie, ze spreken honderd uit.

Betrokkenheid is er voldoende, het is aan de politiek en de samenleving die betrokkenheid te mobiliseren en te kanaliseren. Juist in tijden dat het moeilijk is, moeten we vasthouden aan onze wens de democratie verder uit te bouwen en meer inhoud te geven.



Bron: sp.nl

Voeg toe aan: