Zoeken
 


Persvrijheid II: formele beperkingen

Laatste wijziging: zondag 28 december 2008 om 19:09, 3048 keer bekeken Print dit artikel Bekijk alle nieuws feeds van onze site
 
zondag 28 december 2008


Censuur is het beleid dat beperkingen stelt aan het publiekelijk uiten van ideeën, meningen, opvattingen en invallen die een ondermijnend effect kunnen hebben op de zittende regering of de maatschappelijke of morele gedragscode die in de ogen van die regering beschermd moet worden’, stelde Harold Laswell, een twintigste-eeuwse Amerikaanse verslaggever. Hieronder leest u hoe de pers het zwijgen wordt opgelegd...

Wat is censuur?

Censuur kent vele vormen: boeken kunnen verboden of ingekort worden, uit kranten kunnen artikelen worden weggelaten, toneelstukken krijgen geen vergunning en kunnen daarom niet worden opgevoerd. In sommige landen waar mensen worden vervolgd, vindt censuur plaats door een verbod om publiekelijk te spreken of om geschriften te publiceren. Iemand die gerechtigd is te censureren wordt een ‘censor’ genoemd. Deze term wordt ook gebruikt om iemand te beschrijven die gedrag van anderen controleert of verbiedt, maar dikwijls gaat het hier niet om formele censuur. Als in dit hoofdstuk de term ‘censor’ valt, doel ik op een persoon die formele censuur uitvoert.

In de gehele geschiedenis hebben mensen in machtsposities voortdurend getracht om ‘onaanvaardbaar’ materiaal tegen te houden. Toen Gutenberg in het midden van de vijftiende eeuw de drukpers uit had gevonden, presenteerde de paus in Rome een lijst van boeken die verboden moesten worden. Toen aan het begin van de twintigste eeuw de film populair werd, realiseerden de producenten dat zij zichzelf censuur op moesten leggen omdat ze deze maatregel anders van de regering konden verwachten. In sommige gevallen is het moeilijk na te gaan of er sprake is van censuur, in andere gevallen is het heel duidelijk. De regeringen van meer dan genoeg landen kennen het eigendomsrecht. Dit houdt in dat de overheid de touwtjes van bijna alle soorten media in handen heeft.

‘Moge God verhoeden dat enig boek verboden wordt. Censuur is net zo onverdedigbaar als kindermoord.’ In dit citaat van Dame Rebecca West, een engelse auteur, wordt censuur met kindermoord vergeleken. Veel maatregelen van censuur zijn niet goed te praten, maar daarentegen slagen de censoren zelf er altijd in om hun maatregelen te rechtvaardigen. Wat de achterliggende gedachte van de censoren is, is moeilijk te achterhalen. Is het handelen in het belang van nationale veiligheid of krantenredacteuren leugens voorschotelen?

Censuur in oorlogstijd

In de loop van de eeuw zijn de overheden in oorlog erachter gekomen hoe belangrijk het is om controle te hebben over de beschikbare informatie en om journalisten voor zich te winnen, of tenminste hun redacteuren. Nu de communicatietechnologie zich steeds verder heeft ontwikkeld, wordt deze door de censoren aangewezen voor propagandistische doeleinden. Het is voor de overheden van belang dat de vijand geen gebruik kan maken van bepaalde informatie, maar bovenal moet de sympathie van het thuisfront veroverd worden. Gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw werd van journalisten die verslag deden van een oorlog verwacht dat ze deel uitmaakten van het propaganda-apparaat, in plaats van dat ze onafhankelijke getuigen waren.

In 1856 vonden de Engelsen de militaire censuur uit. Dit was een gevolg van een aantal kritische berichten in ‘The Times’ over de oorlog tegen Rusland in de Krim. De toenmalige regering werd ten val gebracht door de negatieve publiciteit. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog waren Engeland, Frankrijk en Rusland de tegenstanders van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. De Engelse regering besloot om toezicht te houden op de berichtgeving. Het werd slechts zes correspondenten toegestaan om over het front te berichten. De journalisten droegen officiersuniformen en werden behandeld als leden van het leger. Ze waren verplicht een akte van geheimhouding te tekenen. De journalisten waren opvallend loyaal aan de overheid. Vrijwel probleemloos voorzagen zij het publiek van kleurrijke heldenverhalen. Omdat ook de brieven van soldaten zwaar gecensureerd werden, was al het nieuws van het front in het begin goed. Hier kwam verandering in op het moment dat de soldaten met verlof naar huis gingen. De pers had in eerste instantie haar stem verloren, nu ook haar geloofwaardigheid.

In 1982 viel Argentinie de onder Engels bestuur staande Falklandeilanden aan. Engeland stuurde oorlogsschepen om de eilanden te heroveren. Tegen de tijd dat de oorlog aan Argentinie was verklaard, bleek dat de minister van Defensie een aantal zaken had geleerd van Vietnam: hij besloot alle journalisten onder toezicht te houden. Iedere journalist was verplicht om met de militaire eenheden mee te reizen, met als gevolg dat zij per direct hun onafhankelijkheid kwijt waren. Alle correspondenten moesten instemmen met censuur en controle van het leger voor zij toestemming zouden krijgen om mee te reizen. In deze tijd was het geven van live-verslagen al gebruikelijk. Toch werden de meeste berichten van de oorlogsjournalisten één tot vier dagen tegengehouden, voordat zij werden vrijgegeven. In de dagelijkse persberichten slaagde de minister van Defensie erin om zichzelf te presenteren als de enige bron van actuele informatie over de gebeurtenissen. De journalisten konden hun mening tot uitdrukking brengen toen zij weer terugkeerden naar huis. Maar tegen die tijd had Engeland de strijd al gestreden.

Irakese strijdkrachten waren Koeweit binnengevallen. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië hadden de oorlog aan Irak verklaard. Op 17 januari 1991 brak de Golfoorlog uit. De censoren probeerden het publiek ervan te overtuigen dat de nieuwe technologie de verschrikkingen van de strijd hadden weggenomen. Ze schilderden een beeld van een oorlog zonder doden met 'chirurgische ' luchtaanvallen, bommen met 'uiterste nauwkeurigheid' en 'verwijderingen' van 'militaire doelen' met weinig of geen 'bijkomstige schade'. Het duurde weken voordat de eerste beelden van deze bijkomstige schade te zien waren. Het blijft misschien vreemd, maar de meeste journalisten waren loyaal ten opzichte van het leger dat bepaalde hoe zij hun werk moesten doen. Alleen CNN, de Amerikaanse nieuwsdienst, had een correspondent in Irak. Vele Amerikaanse en Britse verslaggevers vreesden dat zijn onafhankelijkheid ervoor zou zorgen dat hij vijandelijke propaganda zou verspreiden.

In beide wereldoorlogen verliep de censuur redelijk succesvol. Vele journalisten waren bereid geweest om hun objectiviteit op te offeren voor de grote zaak: het verslaan van de vijand. De oorlog in Vietnam liet zien dat het ook anders kon; wat er zou gebeuren als journalisten niet aan de kant van de regering stonden. Omdat er in Vietnam nooit een nationale noodtoestand was uitgeroepen, kon er geen censuur zijn. Correspondenten waren vrij om te reizen waarheen ze wilden en om te schrijven wat ze wilden. Weliswaar probeerde het leger hen ervan te overtuigen dat ze de oorlog moesten steunen en werden de journalisten aan het thuisfront door Washington beïnvloed, maar uiteindelijk verloor de regering de controle over de media. Vanaf het moment dat journalisten zich tegen het regeringsbeleid keerden, verschenen de sprekende beelden van het geweld en het lijden van de Vietnamezen bij de burgers op de buis. Nieuwsreportages over jonge soldaten die in lijkzakken terug naar huis werden gebracht, zorgden ervoor dat de overheid de steun van de Amerikaanse bevolking verloor en dat zij zich terug moesten trekken.

Censuur in onderdrukkende regimes

Bij ons in het Westen draait een krant die dag in dag uit vervelend is haar eigen strop: de abonnees zeggen op en nemen een andere, indien nodig, een derde. Er zijn daarentegen landen waar dit niet mogelijk is (of was). Daar is de nieuwsvoorziening in handen van de Staat en de Partij en werken de kranten volgens het recept: 'Vader weet het beter.' In totalitaire regimes zijn kranten en andere media er allereerst om de massa op te voeden. De laatste honderd jaar zijn veel landen bestuurd door dictators of totalitaire regimes. In Europa zijn er dictaturen geweest in onder andere Duitsland, Italië, Spanje, Portugal en Griekenland. In 1917 werd de onderdrukkende vorst van Rusland, de tsaar, verdreven om plaats te maken voor de onderdrukking van het communisme; en Oost-Europa werd door Rusland bestuurd vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog tot aan de ineenstorting van het communisme in 1989. Een les die we uit de geschiedenis kunnen leren is deze: hoe groter de onderdrukking, hoe groter de censuur.

In totalitaire regimes is de strijd tegen censuur, literair of politiek, een gevecht tegen de onderdrukking. Er is een enorme angst voor het geschreven woord, omdat het de meest effectieve manier is om kritiek en ideeën te verspreiden. De typemachine en het kopieerapparaat zijn wereldwijd gebruikt om afwijkende meningen te verspreiden. Onder het communisme typten de Oost-Europese andersdenkenden hun verhalen en artikelen, maakten er met carbon kopieën van en gaven ze persoonlijk door. In 1972 moest iedereen die in Tsjecho-Slowakije een typmachine kocht dan ook zijn naam en adres laten registreren bij de geheime politie. Ook in Irak onder Saddam Hoessein was een vergunning nodig om een ‘schrijfmachine’ te kopen. Hoewel censuur een vooraanstaand middel is om een totalitair systeem in stand te kunnen houden, wordt dikwijls beweerd dat de censuur in het belang van de veiligheid van de bevolking is. Een afwijkende mening wordt afgeschilderd als een poging om de staat te ondermijnen. In Argentinië onder de dictator Juan Perón werden bijvoorbeeld publicaties verboden omdat ze als immoreel of pro-communistisch beschouwd werden. In 1949 legden de ambtenaren van Perón beslag op de toonaangevende ‘La Prensa’. Deze krant werd pas in 1955 aan zijn eigenaren teruggegeven. In 1976 begon een periode van censuur op boeken en werden wetenschappers om hun ideeën vervolgd.

Aan het begin van de vorige eeuw werd Rusland geregeerd door tsaar Nicolaas II. Deze had een groot netwerk van geheime politie in dienst, om ervoor te waken dat dissidenten hun stem zouden laten horen. In 1907 werden 175 journalisten gevangen genomen en werden 413 tijdschriften verboden, wegens het overtreden van de censuurregels. In 1917 stootten de revolutionairen Nicolaas van de troon. De censuur was tijdelijk uit beeld, tot het moment dat de heersende bolsjewieken zich realiseerden dat hun vijanden nu in staat waren om alles wat zij maar wilden te zeggen en te publiceren. Het Hoofdbureau voor Literaire Zaken en Publicatie, dat bekend stond als GLAVITT, werd in het leven geroepen. GLAVITT had 70.000 mensen in dienst en hield door heel het land de censuur in de gaten. Een van de eerste schrijvers die verboden werd was Yergeny Zamyatin, die het boek ‘W’ schreef, een voorloper van ‘Animal Farm’ van George Orwell. Toen de bolsjewieken hun macht in de toenmalige Sovjet-Unie vestigden, gebruikten ze instellingen zoals de pers, radio, film, theater, bibliotheken, musea en scholen om hun ideologische boodschap te verspreiden. Onder Josef Stalin nam de persvrijheid nog meer af. Hij zag Rusland als een belegerd land dat aan alle kanten werd omsingeld door het ‘boosaardige’ kapitalisme. Daarom zorgde hij voor staatscontrole op elk aspect van de sprekende en geschreven media. Onder Stalin pleegden een aantal schrijvers die zich niet wilden aanpassen zelfmoord, terwijl vele anderen in gevangenkampen stierven.

Nobelprijswinnaar Alexander Solshenitsyn durfte als eerste, internationaal bekende Sovjetfiguur de term ‘GLAVITT’ wereldkundig te maken: ‘Een censuur waarin onze Grondwet niet voorziet en die dus onwettig is legt onder de nevelige benaming GLAVITT onze literatuur een juk op en geeft mensen die van letterkunde geen verstand hebben een volstrekt willekeurige macht over schrijvers.’ De grote meerderheid die in dienst was bij het censuurorgaan had hoger onderwijs genoten. Men kon er van alles aantreffen: doctoren in de filosofie, angstige journalisten die naar een veiliger baantje solliciteerden, voormalige KGB-ambtenaren en zelfs idealisten, die na een bepaalde tijd weer uit de organisatie verdwenen. Vanzelfsprekend moest eenieder lid van de Partij zijn. Elke krant, elke uitgeverij en grote drukkerij had, naar zijn omvang, hun inwonende censors. Van de journalist en van de censor werd verwacht dat zij rond te tafel gingen zitten, een boom op zouden zetten, zouden bekvechten, over alle publicaties. Dit geschiedde voordat zij openbaar gemaakt zouden worden. Discussies tussen censors en journalisten liepen zelden uit de hand: de journalist is zich ervan bewust dat de censor uiteindelijk toch aan het langste eind trekt. Het gesprek zou beginnen met de vraag waar de betrokken redacteur zijn gegevens vandaan heeft gehaald – het idee dat een journalist het recht zou hebben om zijn informatiebronnen te verzwijgen was in de Sovjet-Unie geheel ondenkbaar, laat staan dat hij zou durven beweren daartoe verplicht te zijn volgens een ethische beroepscode. Wanneer een artikel was afgekeurd, wat dikwijls kon gebeuren, deed men een greep in een archief dat de journalisten ‘de schaapskooi’ noemden. Deze ‘schaapskooi’ bevatte een aantal goedgekeurde reserveartikelen van onschuldige aard. Dit artikel kon de plaats van het gewraakte artikel vervangen in de volgende editie.

Alles wat niet door de beugel kon was vastgesteld in een boekdeel van 300 bladzijden, dat in journalistieke kringen bekend stond als de ‘Talmud’. De officiële titel luidde: ‘Index van informatie die niet in de pers gepubliceerd mag worden.’ Dit boekwerk liet niets aan het toeval over, terwijl de Nederlandse krantenlezer er geen idee van heeft welke zeer belangrijke staatsgeheimen hij dag in dag uit zomaar ongecensureerd te lezen krijgt – zonder dat dit het einde zou betekenen van de Staat der Nederlanden. Zonder speciale toestemming van de Sovjetregering was het allereerst verboden om inlichtingen te publiceren over aardbevingen, lawines, aardverschuivingen en andere natuurrampen, alsook over branden, ontploffingen, scheepsrampen, mijnrampen, spoor- en vliegtuigongelukken. In de Sovjet-Unie vielen vliegtuigen dan ook twee dagen later dan bij ons. Wat cijfers betreft mocht zonder toestemming niets gepubliceerd worden over de salarissen van ambtenaren in dienst van de Staat en de Partij, over prijsverhoging van goederen en over het stijgen van de levenstandaard buiten de socialistische landen en vergelijkingen tussen lonen en prijzen binnen de SU. Zonder toestemming mochten geen namen worden genoemd van leden van de KGB, behalve die van de opperste chef, en ook niet van politici die in ongenade gevallen waren. Men mocht niet vermelden dat sommige buitenlandse radio-uitzendingen verstoord worden en dat er organen bestonden die zich bezig hielden met censuur. Er lijkt geen einde te komen aan de Talmudlijst: veeziekten, misoogsten, schaarste aan levensmiddelen, productiecijfers, moorden, diefstallen en kerkgangers konden niet zomaar een plek krijgen in de kranten.

Dit roept de vraag op waar de kranten dan wel mee gevuld waren! De laatste zin in Artikel 125 van de Sovjetgrondwet zal er zeer waarschijnlijk de basis voor hebben gevormd. Deze wet garandeerde de staatsburgers vrijheid van meningsuiting, van vergadering, van optocht en demonstratie én van persvrijheid. Maar, zo eindigt de wet, ‘in overeenstemming met de belangen van het werkende volk’ en ‘met het doel het socialistische systeem te versterken.’ Wat de belangen van het werkende volk zijn mocht blijkbaar niet door het werkende volk zelf worden bepaald, maar door de Partij, want die is volgens Artikel 129 ‘de voorhoede en leidende kern van het werkende volk in zijn strijd om het socialistische systeem te versterken en te ontwikkelen.’ Na de dood van Stalin veranderde enkele zaken. Er werd bijvoorbeeld een einde gemaakt aan een manier van rechtspreken waarbij martelingen, kogels en prikkeldraad de enige argumenten vormden. In het nieuwe Wetboek van Strafrecht van 1960/1962 kwamen echter twee artikelen voor, nummer 70 en 190, die de vrijheid van meningsuiting en van de pers praktisch afschaffen door middel van formuleringen die elke kritiek op het regime, mondeling of schriftelijk, zwaar strafbaar stellen als ‘antisovjet agitatie en propaganda.’

In Portugal heerste de dictator Dr. Antonio de Oliveira Salazar van 1932 tot 1968. Hij gebruikte censuur om Portugal van de rest van de wereld te isoleren. In de jaren veertig werden alle foto’s van blootsvoetse kinderen verboden, zodat niemand Portugal als arm of onderontwikkeld land kon beschouwen. Er was een strenge censuur op de pers, theater en reclame. Niets werd gepubliceerd zonder een zorgvuldig onderzoek. ‘Verkeerde’ nieuwsberichten werden verwijderd en vervangen door goedgekeurd materiaal. In het naburige Spanje heerste dictator Generaal Miguel Primo de Rivera van 1923 tot 1930. Deze hield de hand aan een strenge censuur van de pers. Zijn opvolger, generaal Franco, stelde een volledige controle in over de pers, de wet en de regering; alle afwijkende meningen werden gecensureerd. Artikel 12 van een Spaanse grondwettelijke verklaring luidde: ‘Alle Spanjaarden kunnen hun mening vrijelijk uiten als ze het fundamentele grondbeginsel van de staat niet aanvallen.’ In praktijk bleek dat deze combinatie van vrijheid naast een duidelijke voorwaarde niet slechts een paradox waren.

De meest beruchte dictator van de twintigste eeuw was Adolf Hitler, partijleider van de Nationaal Socialistische (Nazi) Partij, die in 1933 bondskanselier van Duitsland werd. De tijd waarin hij regeerde werd het Derde Rijk genoemd. Binnen een jaar nadat hij aan de macht was gekomen, had hij alle andere politieke partijen en vele kranten verboden. De Engelse ambassadeur uit die tijd merkte op dat de Duitse dagbladpers een lijst bevatte met artikelen die weggelaten of tijdelijk uitgesteld werden. De instelling van een Rijkskamer van Cultuur was de nekslag voor de vrijheid. Alle journalistieke producten, toneelstukken, musicals en radio-uitzendingen werden onder toezicht van Josef Goebbels gesteld. ‘Dat hebben jullie goed gedaan…om deze niet-spirituele overblijfselen uit het verleden te verbranden. Het is een krachtige, belangrijke en symbolische manifestatie.’ luidde de felicitatie van Goebbels, toen Duitse scholieren ‘onpatriottistische’ boeken hadden verbrand. Pogingen om politieke kritiek te uiten eindige in een concentratiekamp. Dagelijkse nieuwsbulletins van de regering stelden de kranten op de hoogte van wat ze mochten schrijven, welke verhalen ze moesten benadrukken en welke ze moesten aanpassen of negeren. Alle redacteuren, verslaggevers en andere betrokkenen moesten lid zijn van de Rijksperskamer en door de overheid worden goedgekeurd. Schrijvers, kunstenaars en componisten werden op soortgelijke wijze gecontroleerd. Ongeveer 250 schrijvers, onder wie de beroemde schrijver Thomas Mann, gingen in ballingschap.

Als laatste voorbeeld haal ik Zuid-Afrika aan. Tijdens de vorige eeuwswisseling was Zuid-Afrika een Britse kolonie. In 1910 kreeg het land onafhankelijkheid, maar bleef het deel uitmaken van het Britse Gemenebest en werd het geregeerd door een blanke minderheidsregering. In 1948 voerde de Zuid-Afrikaanse regering een reeks maatregelen tot Apartheid in. De regering was bezorgd dat onderwijs voor de negroïde bevolking onruststokers zou kweken. Ik citeer Hendrick Verwoerd, Zuid-Afrikaanse premier: ‘Wat heeft het voor zin om een zwart kind wiskunde te leren, wanneer hij het in de praktijk niet kan gebruiken? Onderwijs moet mensen iets leren in overeenstemming met hun kansen in het leven.’ Zo werd in 1953 het onderwijsprogramma gewijzigd om de studie van negroïde kinderen. In 1960 werden het Afrikaanse Nationaal Congres, ANC, en het Pan African Congress, twee organisaties die tegen de apartheid waren, verboden. In 1962 werd het meer dan honderd mensen verboden om een politieke vergadering bij te wonen. Tijdens de jaren zestig en zeventig onderdrukte de geheime politie het verzet tegen het regime. Een toenemend aantal mensen, onder wie Winnie Mandela, de vrouw van ANC-leider Nelson Mandela, kreeg huisarrest; betekenend dat ze hun huis niet mochten verlaten. Er werden boeken verboden en veel Zuid-Afrikaanse schrijvers publiceerden alleen nog in het buitenland. In 1973 kreeg Steve Biko, oprichter van een studentenorganisatie die voor onafhankelijkheid van de negroïde bevolking stond, een publicatieverbod dat zijn beweging en vrijheden ernstig beperkte. Hij werd vier jaar later, op eenendertigjarige leeftijd, doodgeslagen terwijl hij in hechtenis was



Bron: leonievn.infoteur

Voeg toe aan: