Het hart . . . . . is het orgaan van de spirituele mens in het fysieke lichaam, door middel van een straal vanuit de spirituele monade naar het fysieke voertuig van de mens. Er kunnen daarom verschillende namen aan worden gegeven: het orgaan van het reïncarnerende ego; het orgaan van de persoonlijke mens. Maar het kan ook het orgaan van het leven worden genoemd, want het is het levenscentrum van het fysieke lichaam. Vanuit het hart stromen de stralen die het denken verlichten omhoog naar de hersenen . . . . . G. de Purucker
Het hart als zintuig, door Stephen Harrod Buhner is een bijzonder boek en fungeert als een brug tussen de mentale wetenschap en de subtiliteiten van het hart. De twee delen waaruit het bestaat, Systole en Diastole, lijken op het eerste gezicht weinig met elkaar gemeen te hebben. Maar de schrijver is erin geslaagd door middel van wetenschappelijke informatie, diepgevoelde ervaringen met planten, en citaten uit proza en poëzie een geheel te scheppen dat een gezonde verbinding legt tussen wetenschap en new-age-sentimenten, tussen historische en moderne perceptie van de natuur, tussen proza en poëzie, tussen persoonlijke mentale en emotionele ervaring en geneeskunst die is gebaseerd op altruïsme en universele ethiek. De verbindingsdraad is die van een mysticus die een verscheidenheid aan voorbeelden kiest om universele waarheden te onthullen.
Na een korte inleiding over zichzelf opent Buhner een felle aanval op het lineaire ‘euclidische’ denken. Hij laat zien dat rechte lijnen en keurige wiskundige systemen in de natuur niet voorkomen, en dat fractalen en Mandelbrotstructuren de waarheid veel dichter benaderen. Hij huldigt met kracht de opvatting dat de abstracties die op scholen constant als werkelijkheden worden gepresenteerd een groot obstakel zijn voor het verkrijgen van kennis rechtstreeks uit de natuur.
Het is tegelijkertijd duidelijk dat regelmatige proporties en hun harmonie inherent zijn aan de natuur. Dit wordt beklemtoond door een aantal van de grootste zielen van de mensheid, onder anderen Pythagoras en Plato; en men vindt deze ideeën eveneens in de geschriften van Hindoes, Jains, Babyloniërs en Egyptenaren. In de geschriften van de Maya’s was de eerste daad van de Bouwers van het universum om met touwen het vierkant uit te meten; het vierkant dat zo’n belangrijke plaats inneemt in kosmologieën over de hele wereld. Ook al lijkt niets in de natuur volledig te beantwoorden aan de idealen van geometrie en wiskunde, de natuur schijnt deze idealen wel te weerspiegelen, bijvoorbeeld in kristallen en in de regelmatigheid en perfectie in het planten- en dierenrijk. Het lijkt me dat wiskunde de noumenale of hogere mentale wereld van de goden probeert te beschrijven, en dat het leven op altijd speelse en harmonieuze wijze ronddartelt binnen de mogelijkheden van deze noumena – en dat zijn de allesdoordringende natuurwetten. Een lineair denkende geest is echter slechts een zwakke en gekristalliseerde afspiegeling van de spiritueel-intuïtieve geest, en als men zich uitsluitend vastklampt aan deze afspiegeling is dat inderdaad een groot obstakel voor het begrijpen van het leven.
De wetenschappelijke delen van het boek bespreken de fysiologie van het hart, de hersenen en van individuele cellen – in het bijzonder in relatie tot de voortdurende productie en uitwisseling van informatie via elektrische en magnetische velden – evenals de zeer verfijnde en intelligente processen in de fysieke en energetische natuur. Communicatie met het lichaam vindt onophoudelijk plaats, binnen en tussen organen, cellen en individuele organismen, allemaal op een manier waarbij het hersenverstand, behalve als interpretator en waarnemer op afstand, niet direct betrokken is. Buhner verwerpt het intellectuele denken zeker niet, maar hij onderkent de juiste status van het bewustzijn van het hart, de hersenen en zelfs van de darmen en andere organen binnen een bewust geheel.
Buhner beschouwt levende systemen als producten van zelforganisatie van kleinere eenheden, die het resultaat zijn van ononderbroken – zowel interne als externe – communicatie. Omdat iedere eenheid, hoe klein ook, zijn eigen specifieke magnetische veld heeft, communiceert zij met alles om haar heen, en herkent de velden van andere eenheden en stemt zich daar subtiel op af. Met betrekking tot cellen citeert de schrijver onder andere Jan Walleczek:
Biologische cellen kunnen worden beschouwd als hoogontwikkelde informatieverwerkende instrumenten die complexe patronen van prikkels die van buitenaf komen van elkaar kunnen onderscheiden. In overeenstemming met dit gezichtspunt is de vondst dat biologische reactienetwerken net als elektrische circuits rekenfuncties kunnen vervullen zoals schakelen, versterken, hysteresis, het uitfilteren van frequentiebanden of de extractie van informatie over trillingsfrequenties.
De schrijver merkt op dat ‘Cellen uiterst subtiele verschillen in elektrische velden kunnen waarnemen’, en vervolgt: ‘Het plasmamembraan is van alle cellen het primaire zintuigorgaan. Het bezit duizenden over de oppervlakte verspreide receptoren die zijn ontworpen om storingen van onder andere chemische, elektrische, hormonale en mechanische aard te ontdekken.’
Buhner is van mening dat, naarmate kleinere eenheden zich organiseren, een nieuwe identiteit tot aanzijn komt als een groter systeem dat nieuwe gedragingen vertoont. Hierover ben ik het met hem maar ten dele eens, want ik denk dat zelforganisatie van kleinere eenheden niet tot levende organismen zou leiden, maar alleen tot een samenwerkende gemeenschap zoals een termietenheuvel of een bijenkorf die ieder op zich unieke gedragingen vertonen die het resultaat zijn van de samenwerking van de betrokken individuen. Maar een levend wezen heeft zijn eigen ziel van een hogere orde die leiding geeft aan de processen van afstemming en samenwerking van zijn onderdelen. Terwijl ieder aspect en iedere eigenschap van het universum actief en latent aanwezig is in zelfs de kleinste onderdelen ervan, hebben ze allemaal een ‘meedogende hand’ nodig die wordt uitgestrekt vanuit het bewuste Zijn in de vorm van de grotere vitaal-elektromagnetische velden afkomstig van wat relatief gezien goden of kosmische bewuste wezens zijn. Deze goden tappen voortdurend uit een nog hogere bron van intellectuele energie en transformeren de goddelijke energieën naar het niveau waar ze kunnen worden aangewend.
Afzonderlijke hoofdstukken behandelen het fysieke, het emotionele, en het spirituele hart. Het fysieke hart is veel meer dan alleen een pomp; het is in feite het orgaan dat de ritmen bepaalt van ons organisme en informatie overdraagt aan het bloed. Het hart bestaat voor 60 tot 65% uit zenuwcellen – dus het bevat meer zenuw- dan spiercellen. Naast zijn functie als een verfijnde en intelligente pomp is het hart vooral een verwerker van bewustzijn en informatie. Het ritme van een gezond hart is nooit regelmatig: iedere hartslag is uniek. Zo zijn ook de magnetische en elektrische velden die ieder hart om zich heen bouwt uniek. Maar deze velden zijn ook buiten het lichaam meetbaar en dragen zo voortdurend informatie over van het hart aan de omringende wereld en van de wereld aan het hart. We kunnen leren bewust naar deze informatieuitwisseling te luisteren door de subtiliteiten van onze onophoudelijk veranderende gevoelens waar te nemen.
Dit vormt een brug naar het tweede gedeelte van het boek, dat gaat over communicatie met planten. Iedere plant heeft een bewustzijn, net als ieder ander levend wezen, en hij heeft kennis die hij met anderen wil delen. Iedere plant heeft zijn eigen karakter, niet alleen wat betreft zijn uiterlijk, maar in het bijzonder in zijn eigen specifieke magnetische en elektrische krachten waarvan de aanwezigheid kan worden waargenomen door de energetische velden van het menselijke hart. Op deze manier is het mogelijk de plant op een dieper niveau werkelijk te kennen en te begrijpen, en de uitwisseling van informatie is wederzijds. Dit is de manier waarop mensen en volkeren die dichtbij de natuur leefden de medicinale en andere werkingen van planten hebben ontdekt – dus niet proefondervindelijk met vallen en opstaan zoals ons doorgaans wordt voorgehouden. Door oefening kunnen we dit type communicatie leren herkennen – en aan het eind van het boek geeft Buhner ‘oefeningen voor het verfijnen van het hart als orgaan van waarneming’. Deze leermethode via het waarnemingsvermogen van het hart kan ook op cultureel niveau worden toegepast, en de schrijver is van mening dat deze methode betrouwbaarder en exacter is dan de gebruikelijke wetenschappelijke benadering die alleen gebruikmaakt van het zenuwstelsel en de hersenen.
Deze methode is echter niet gemakkelijk. Buhner zegt dat als we een bepaalde plant ontmoeten, misschien tijdens een wandeling door de natuur, en we onmiddellijk een speciale aantrekking tot hem voelen, dat misschien komt doordat die plant iets aan ons wil overbrengen – bijvoorbeeld iets over onze innerlijke ontwikkeling, zijn mogelijke gebruik als medicijn, of zijn bijdrage aan het ecosysteem. Al deze informatie wordt direct door het hart waargenomen en opgeslagen in ons onderbewuste geheugen. Daarna kunnen er jaren van ‘zitten’ bij de plant voor nodig zijn om het punt te bereiken – dat hij, in navolging van Goethe, het ‘betekenisvolle moment’ noemt – wanneer de plant zich volledig aan ons openbaart. Daarvoor is het noodzakelijk een volkomen respect en liefde voor de plant als leraar te ontwikkelen. Het is voor een mens misschien niet gemakkelijk om zijn hoofd te buigen voor een plant, maar, zegt Buhner, planten zijn als fysieke soort veel ouder dan wij mensen en dragen ervaringen in zich uit archaïsche geologische tijdperken.
Theosofie leert dat de planten van tegenwoordig vervolmaakte overblijfselen zijn van een veel actiever plantenrijk in het verleden toen de nadruk van de evolutie op aarde bij hen lag. Iedere plantenziel bereikte het hoogtepunt van haar evolutie op deze fysieke aarde lang voordat mensen actief werden. Planten hebben sinds die tijd geen essentiële veranderingen ondergaan – hoewel ze zich uiterlijk steeds aanpassen aan veranderende milieuomstandigheden – en hun individuele bewustzijn bevindt zich relatief in een sluimertoestand. Ze wachten op een nieuwe vitale impuls om hun evolutie te kunnen voortzetten op een nog hoger niveau. Daarom hebben planten hun evolutionaire doel voor de huidige cyclus van de natuur reeds bereikt, terwijl wij mensen nog druk bezig zijn met onze evolutie, en die betreft vooral een verdere ontwikkeling van de bewuste geest.
Planten kunnen ons hun ervaringskennis en -wijsheid dus in relatieve volmaaktheid onderwijzen. Rotsen, planten en dieren zijn ouder dan mensen voorzover het onze huidige fysieke vorm betreft. Maar in talloze vroegere tijdperken bewoonde ons essentiële zelf vele vormen, waaronder die van het mineralenrijk, planten en dieren. Dus dragen wij ook hun algemene ervaring in ons mee. Bovendien hebben we als mensen ervaringen verzameld van een type waar andere natuurrijken nog geen toegang toe hebben gehad. Wanneer we onszelf voor bepaalde doeleinden op hun innerlijke wezen afstemmen, dan roepen we in feite de vastgelegde aspecten van onze eigen onderbewuste archaïsche ervaringen opnieuw wakker.
Natuurlijk komt deze manier van verkrijgen van kennis niet alleen tussen mens en plant voor; ze bestaat ook tussen mensen onderling. Buhner is zelf een natuurgenezer die geleerd heeft met planten te communiceren – niet alleen direct, maar ook via zijn geheugen, waarin alle impressies die het hart bereiken worden geregistreerd – en ook met cellen en organen van zieke mensen. Een natuurgenezer die het vermogen heeft ontwikkeld om de subtiliteiten van zijn eigen hart en denken waar te nemen kan een diepe empathie voelen met een patiënt en zijn of haar probleem, waaronder de psychische en ethische aspecten daarvan. Hij kan dan direct waarnemen welke natuurlijke remedie zou kunnen helpen in plaats van af te moeten gaan op ondervinding of informatie uit boeken – waarvan zelfs de meeste naturopaten afhankelijk zijn.
Het laatste gedeelte van het boek gaat over ethiek. Goede intenties en gevoelens alleen zijn niet voldoende om een medemens te helpen. Omdat de ‘Natuur zowel de voortbrengster van de mens als zijn grootste leraar is’, dient men zich stevig te verankeren in de waarheid van de natuur, niet in de leugen van wat alleen maar haar beschrijving is. ‘Omdat de Natuur niet liegt’ verklaart Buhner dat:
“Hoe meer we liegen, dat wil zeggen afwijken van de waarheid die in de Natuur te vinden is, hoe minder we in staat zullen zijn de diepe dimensies van de Natuur waar te nemen. Het verborgen gezicht van de Natuur is dus een uitdrukking van haar morele dimensie, en die is even werkelijk als haar fysieke dimensie. We hebben deel aan het morele, niet omdat we mensen zijn, maar omdat we tot de Natuur behoren.”
Rudi Jansma
Bron: happynews.nl
Voeg toe aan: