Is de vrije wil verenigbaar met het natuurwetenschappelijk wereldbeeld? Al eeuwen wordt over deze kwestie gedebatteerd en er zijn hele filosofieën ontworpen om te laten zien hoe de vrije wil toch kan samengaan met het wetenschappelijk wereldbeeld. In de filosofie staan meestal twee opvattingen tegenover elkaar. Volgens de ene is de vrije wil in strijd met het determinisme, het uitgangspunt dat het universum bepaald wordt door oorzaak-gevolg reeksen. Deze opvatting wordt door filosofen ‘incompatibilisme’ genoemd en kan leiden tot een verwerpen van de vrije wil (‘hard determinisme, fatalisme’) en tot een geloof in een indeterministische vrije wil (‘libertarisme’).
De tegenovergestelde opvatting – het zogenaamd ‘compatibilisme’ (of ‘soft determinisme’) – wordt echter ook vaak verdedigd. In principe impliceert het determinisme immers geen dwang van buiten. Ook al zou je gedrag helemaal oorzakelijk bepaald zijn, je zou juist binnen het raamwerk van deze natuurlijke oorzakelijkheid een kiezend weefsel kunnen zijn dat zelf reflecterend bepaald wat het wil en doet. In principe hoeven de fysische natuurwetten het bestaan van een organisme niet uit te sluiten dat in staat is allerlei mogelijke scenario’s te overwegen en de beste mogelijkheid te kiezen.
We kunnen nog eeuwen doorfilosoferen over de vraag of de vrije wil nu wel of niet verenigbaar is met het determinisme. Ondertussen beschikken we echter over veel meer theoretische kaders dan alleen over de natuurkunde, waarop de meeste klassieke filosofen reageerden. De natuurkunde heeft weinig vat op complexe systeemeigenschappen omdat ze vooral inzoomt op afzonderlijke aspecten of componenten. Er zijn natuurlijk ook genoeg mogelijkheden om complexe systemen als de mens te voorspellen vanuit andere wetenschappen. In feite voorspellen we elkaars gedrag sowieso voortdurend. We mòeten elkaars gedrag ook een beetje kunnen voorspellen om überhaupt samen te kunnen leven. Een moderne menselijke samenleving is niet mogelijk zonder een organisatiestructuur waarin gedrag voorspelbaar wordt gemaakt door een veelheid van regels en afspraken. Maar dat besef helpt ons niet veel verder met de vraag of de vrije wil nu wel of niet verenigbaar is met een wetenschappelijk wereldbeeld.
Naar mijn mening moeten we terug naar de vraag of er een organisme mogelijk is dat in staat is in vrijheid mogelijkheden te overwegen en te kiezen. De analyses van een aantal neurobiologen, zoals bijvoorbeeld van Victor Lamme, zijn dan ook heel belangrijk. Zij laten zien dat onbewuste factoren een grotere rol spelen dan wij doorgaans beseffen. Het idee dat wij een kiezend weefsel zijn dat ook nog eens volkomen transparant voor zichzelf is blijkt niet te kloppen. Er zit echter een paradox in de beweringen van neurowetenschappers die de vrije wil ontkennen. Zij bewijzen uitvoerig dat schijnbaar volkomen bewuste beslissingen toch bepaald worden door onbewuste factoren, maar ze stellen vervolgens niet de vraag waarom bewustzijn dan überhaupt nog nodig is.
Er is dus een nog breder kader nodig dan de neurobiologie om deze vraag te beantwoorden. De vraag waarom bewustzijn geëvolueerd is behoort tot het domein van de evolutionarie psychologie. Deze plaatst de neurobiologie in de vierde dimensie van het wel en wee, reproductief succes en falen van talloze generaties neuraal weefsel. Om vat te krijgen op de complexe systeemeigenschappen van organismen wordt het dan belangrijk om je af te vragen of ze een functie hebben of louter een bijverschijnsel zijn van een ander functioneel proces. Het is onwaarschijnlijk dat een pregnante eigenschap als bewustzijn totaal geen enkele functie heeft.
Vanuit een evolutionaire benadering van de psychologie kunnen we ons dus de vraag stellen waartoe bewustzijn dient en of het mogelijk of waarschijnlijk is dat er een aap evolueert met een bewust denkend en vrij kiezend weefsel. Zou er een rechtoplopende aap met een de natuur overstijgende vrije wil hebben kunnen evolueren? Nu is een complex orgaan als het oog ook niet in één keer ontstaan. Lichtgevoelige cellen zijn geleidelijk steeds dieper in een putje komen te liggen om meer informatie te kunnen geven over de richting van waaruit licht en schaduwen afkomstig waren. Het putje werd beschermd met een lichtdoorlatend huidje dat geleidelijk lensachtige eigenschappen kreeg. Dus ook zoiets als een vrije wil zou stap voor stap ontstaan moeten zijn, waarbij elke afzonderlijke stap de voortplantingsmogelijkheden van het organisme vergroot moet hebben.
Alles begon natuurlijk bij beweging. Automobiele organismen moeten weten welke kant ze op moeten en moeten zich oriënteren. Onze aapachtige voorouders moesten een beetje kunnen anticiperen om van boom tot boom te springen en al helemaal om te bedenken waar ze vruchten gingen zoeken. Het beklimmen van de sociale ladder was nog moeilijker. Op de apenrots moeten voortdurend vlooipartners, coalitiegenoten en seksmaatjes worden gekozen. Om agressie te voorkomen is het soms nodig jezelf te beheersen. Het kan geen kwaad flink vooruit te denken.
Gedragsbiologen en primatologen laten regelmatig zien dat een aantal diersoorten soms kunnen vooruitzien en zichzelf zelfs kunnen beheersen. Het verhaal van een chimpansee in een Zweedse dierentuin die ‘sochtends een stapeltje stenen klaarlegde om er ‘smiddags de bezoekers mee te bekogelen trok wereldwijd de aandacht. Frans de Waal vertelt mooi over een chimpansee die zijn kennis over een paar door de onderzoekers begraven bananen netjes verbergt totdat de andere chimpansees uit de buurt zijn om ze vervolgens snel op te graven.
In onze eigen tak van de evolutieboom lijkt het vermogen om vooruit te kijken sprongsgewijs belangrijker geworden te zijn. Het vervaardigen van gereedschappen vergt enige planning en zelfcontrole. De sociale taakverdeling die nodig is bij de jacht en bij het ruilen van gereedschappen vergt misschien nog wel meer overzicht. Om in een samenwerkende groep te opereren helpt inlevingsvermogen om het gedrag van anderen te begrijpen en voorspellen en om de hechtheid van de groep verder te waarborgen. Als je vooruit kunt kijken en je je kunt inleven en beheersen komen de onmiddellijke impulsen echter steeds meer onder de controle te staan van een soort onafhankelijke instantie die de uiteindelijke baas in je brein wordt. Op die manier evolueert iets wat al een beetje op de befaamde vrije wil begint te lijken.
De wil is oorspronkelijk misschien eenvoudig de koers die het organisme vaart onder invloed van een optelsom en staartdeling van een veelheid van impulsen. Onder invloed van een hoeveelheid vooruitzien en inlevingsvermogen komt de wil echter een beetje vrij te staan van de driften. Bewustzijn lijkt ook nodig te zijn om de gevolgen van je keuzen voor je eigen welzijn te voorvoelen. Ziedaar de miraculeuze geboorte van de bewuste vrije wil door evolutie, geheel vergelijkbaar met het ontstaan van het complexe oog met netvlies en lenzen. Tijdens sommige evolutietrajecten coëvolueren oog en wil zelfs wel even, omdat je nu eenmaal informatie nodig hebt om te kunnen kiezen.
De neurobioloog Kornhuber – voorloper van Libet, maar ook een knap filosoof – vergeleek de menselijke vrijheid met een mozaïek. Het is een door evolutie gepoleist vermogen om te kiezen, waarbij bewustzijn, vooruitzien, zelfkennis, zelfbeheersing, inlevingsvermogen, daadkracht en het vermogen tot plannen geïntegreerd zijn. Een complex organisch beslissingssysteem dat uiteindelijk ook berust op het vermogen de waarden te voelen van een veelheid van factoren, mogelijkheden en relevante voorwerpen en personen vanuit ons hyperindividueel perspectief. Dit belevingsaspect maakt deze waarden dwingend en kiezen onvermijdelijk en waarborgt de afweging vanuit de belangen van onze genen. Vrijheid lijkt vooral ook geëvolueerd om ons in staat te stellen de juiste rollen te spelen in een complexe op samenwerking gebaseerde cultuur. Zij is dus helemaal niet in strijd met de natuurnoodzakelijkheid, zoals de incompatibilisten claimen, maar berust juist op de wetten van een vergevorderde cybernetica en bio-informatica. De vrije wil, zoals wij die kennen, heeft geleid tot een subtiel systeem van driftbeheersing en planning, waarvoor mensen over speciale gebieden beschikken, vooral in hun voorhersenen. Als je je voorhoofd stoot mag je hopen dat je vrije wil niet door de war raakt.
Maar betekent dit nu dat wij vrije engelen zijn die onze wilde oorsprong volledig ontgroeid zijn? Dat zou betekenen dat we evolutie zien als een proces van vooruitgang en loskomen, terwijl het toch duidelijk een proces blijft van overleven, het zich blijven voeden, verdedigen en voortplanten in steeds nieuwe contexten. Nieuwe talenten ontstaan voortdurend, maar ze moeten zich wel terugverdienen in termen van fitness en nakomelingen. Als de evolutie dus een aap heeft voorzien van de vrije wil, zal zij er tegelijkertijd zorg voor dragen dat deze aap geen engeltje gaat spelen en vergeet te eten, waakzaam te zijn en zich voort te planten. Dat betekent dat de vrije wil wel getraind moet worden tijdens een verlengde jeugdfase, maar dat zij uiteindelijk toch zal moeten kiezen tussen de heel aardse driften die haar voortbestaan in een volgende generatie waarborgen. Filosofen hebben het bewustzijn en de vrije wil te vaak geïdealiseerd als een soort bovennatuurlijke talenten. Het bewustzijn dat zij zo graag presenteren als een zich van de natuur loszingende droom belichaamt wellicht niets minder dan de vorm waarin de natuur ons dwingt om keuzen te maken en ons in staat stelt de gevolgen van onze keuzen te voorvoelen.
Vanuit evolutionair perspectief moet de vrije wil dus wel een beperkt vermogen zijn. Neurobiologen die haar volkomen ontkennen, zoals Schwaab en Lamme, trekken overhaaste incompatibilistische conclusies en negeren bovendien belangrijke collega’s als Kornhuber. Maar zij hebben gelijk als zij claimen dat de menselijke vrijheid een beperkt vermogen is om tussen deels onbewust voorgebakken opties te kiezen. Veel mogelijkheden worden helemaal nooit overwogen en de redenen die wij verzinnen voor onze keuzen komen maar gedeeltelijk overeen met de werkelijke oorzaken: wij zijn nu eenmaal niet volkomen transparant voor onszelf. Een wezen dat zijn eigen natuur zou kunnen kiezen, zoals Sartre dat zich voorstelt, kan niet evolueren: wijzelf kunnen hooguit uit onze natuur kiezen. Ook op verre planeten zullen geen engelen kunnen evolueren die vergeten tijdig te vechten, te eten, te vluchten en zich voort te planten.
Een dergelijk realistisch beeld van een beperkte vrije wil kan wellicht leiden tot een wat mildere samenleving, waarin verschillen tussen mensen meer geaccepteerd worden. Natuurlijk blijven straffen nodig, omdat je de boeven geen vrijbrief moet verschaffen, maar iedereen voortdurend moet blijven opvoeden en bijsturen. In een enigszins voorspelbare en rechtvaardige samenleving moet het duidelijk blijven wat de gevolgen zijn van bepaalde keuzen. Misdaad mag nooit gaan lonen en inlevingsvermogen moet verdiend worden met inlevingsvermogen. In die zin is de maatschappelijke orde zeker een morele orde. Maar dat impliceert niet dat iedereen dezelfde keuzes had en dezelfde uitgangspositie, zowel maatschappelijk als qua talenten, zodat we altijd rekening moeten houden met de mogelijkheid dat een bepaalde keuze niet volledig representatief is voor het arsenaal aan mogelijkheden waarover iemand in werkelijkheid beschikt.
Al met al kunnen we concluderen dat de gemiddelde burger met gezonde, goed functionerende voorhersenen en zonder al te zware dwangstoornissen en wanen, best over een redelijk vrije wil beschikt. Dit is echter geen engelachtig talent om de natuur te overstijgen. Het is slechts het vermogen van een slimme aap om bij vlagen te denken alvorens te doen, uiteindelijk ontstaan om die aap in staat te stellen het juiste voedsel, de goede partner, de juiste rol, en de beste strategie te kiezen in een complexe samenleving die berust op samenwerking, taakverdelingen en ruilhandel.
Auteur: dr. P. Slurink (filosoof en promoveerde in 2002 met “Why some apes became humans; competition, consciousness, and culture”.).
Bron: worldforthinkers.com