Vorig jaar liepen in Maleisië de spanningen tussen moslims en christenen hoog op. Fanatieke moslims namen aanstoot aan de gewoonte van christenen om de naam Allah voor God te gebruiken. Het parlement van het land, waar zestig procent van de bevolking moslim is, verbood christenen die naam te gebruiken. Het Hooggerechtshof besloot echter onlangs dat ook niet-moslims God Allah mogen noemen. Het weerhield fanatieke moslims niet kerken aan te vallen.
Door: Evert Hoogerwerf
Begin januari publiceerde de Maleisische Marina Mahatir een boeiend en inspirerend artikel. Zij knoopt aan bij een artikel van dr. Muqtebar Khan, directeur van de afdeling Islamic Studies van de Universiteit van Delaware, uit de Washington Post van 30 december 2009. In zijn artikel ‘Prophet Muhammads Promise to Christians’ beschrijft Khan hoe Mohammed in 628 een vergaande belofte gaf aan alle christenen voor alle eeuwen. Volgens hem wordt de wereld veel vreedzamer als moslims en christenen, samen vijftig procent van de mensheid dit document ter harte nemen.
In 628 bezocht een delegatie van de monniken uit het bekende St. Catharina klooster in de Sinaïwoestijn Mohammed. De monniken kwamen zijn bescherming vragen. Mohammed gaf hen een uitgebreid charter van rechten. Het is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven in de bibliotheek van het klooster, waar nog zoveel schatten uit de christelijke oudheid opgeslagen liggen. Khan, en in zijn voetspoor ook Marina Mahatir, vindt dat alle moslims en christenen de inhoud van deze oorkonde moeten leren kennen. Het zou de wereld een stuk vreedzamer maken. In het artikel staat ook de letterlijke tekst van de oorkonde (zie tekst onderaan dit artikel) die ook door Marina Mahatir aan haar landgenoten en geloofsgenoten werd doorgegeven.
Cruciaal
Volgens Mahatir zijn de eerste en de laatste zin van het charter cruciaal. Die maken het verbond universeel en eeuwig. Mohammed verzekert niet alleen dat moslims dicht bij christenen staan maar wijst ook resoluut alle (toekomstige) pogingen af om zijn belofte tot St. Catharina te beperken. Door moslims op te dragen het te gehoorzamen tot de dag van het oordeel, ondermijnt het charter elke toekomstige poging deze privileges te herroepen. Deze rechten zijn onvervreemdbaar. Mohammed benoemt christenen tot zijn bondgenoten; alle christenen. Een slechte behandeling van christenen stelt Mohammed zelfs gelijk aan het schenden van Gods verbond.
Mahatir wijst er ook op dat dit verbond totaal geen eisen aan de christenen stelt in ruil voor de privileges. Het is genoeg dat zij christenen zijn. Zij hoeven hun geloof niet aan te passen of aan bijzondere verplichtingen te voldoen. Het is dus een toekenning van rechten zonder plichten! Het document is geen modern verdrag voor mensenrechten maar beschermt het recht op eigendom, godsdienstvrijheid, vrijheid van arbeid en persoonlijke veiligheid. Een beroep doen op bronnen als deze beloften van Mohammed aan christenen bouwt bruggen. Dat is toch veel vruchtbaarder dan steeds op verschillen en conflicten te wijzen? Het inspireert moslims boven een gezamenlijke onverdraagzaamheid uit te stijgen en wekt goodwill bij christenen die mogelijk angst kennen en kweken voor de islam en moslims.
Godsnaam
Mahatir schrijft dat Mohammed en de monniken van het St. Catharina klooster in 628 ongetwijfeld Arabisch spraken. In de conversatie zal stellig de naam van God meermalen genoemd zijn. Zeiden zij dan ‘uw God’ en ‘mijn God’? Of begrepen zij als monotheïsten dat ze samen spraken over de Ene? Dezelfde Ene?
Mahatir houdt haar landgenoten ook enkele stellingen voor.
1. Een vrome moslim raakt niet in verwarring door het gebruik van Gods naam. God spreekt tot alle mensen in de koran en zegt nergens dat alleen moslims Hem mogen aanspreken met de naam Allah.
2. Een moslim heeft 99 namen om die ene God te benoemen. Zij kiest zelf bij voorkeur Ar-Rahman (de Barmhartige) of Ar-Rahim, (de Erbarmer).
3. Een vrome moslim zal nooit verwarren dat wat bij zijn/haar religie hoort en wat bij de religie van andere mensen hoort. Een moslim weet bij voorbeeld precies hoe de eerste sura van de koran luidt. En dat is heel wat anders dan het Onze Vader.
4. Een gelovige moslim zal niet als hij een kerk binnenloopt, en een liturgie in het Maleis of Arabisch hoort, waarin het woord ‘Allah’ gebruikt wordt denken dat hij of zij zich in een moskee bevindt. Een moslim kent het verschil.
5. Een vrome moslim is mild en inclusief. Hij of zij zal niet denken dat zijn of haar broeders of zusters exclusief zijn door het gebruik van een enkele taal. De moslim weet dat in het Midden Oosten alle erediensten van welke religie in het Arabisch zijn omdat dat de taal is die zij spreken.
6. Een gelovige moslim weet dat vijf zuilen van de Islam de basisis van zijn of haar geloof en zal niet geschokt zijn als andere mensen God bij dezelfde naam noemen.
7. Een moslim gelooft slechts in de Ene God. Daarom kan hij begrijpen dat andere mensen God bij dezelfde naam noemen. Er is immers maar één God.
Oproep
Marina Mahatir herinnert haar landgenoten aan de sura Al-Nur (24: 41) die luidt: “Ziet gij niet dat God lofprijzen wie in de hemelen zijn en op de aarde en de vogels, in rijen geschaard. Een ieder van hen weet hoe tot Hem te bidden en Hem te verheerlijken. God heeft de volle kennis van alles wat zij doen.” (Asad)
Aan de mensen die demonstreren tegen de beslissing van het Hooggerechtshof vraagt Mahatir: Hebben jullie geen trots? Willen jullie werkelijk zeggen dat jullie in verwarring verkeren?
Ten slotte wijst Mahatir op een uitspraak van de Godsdienstraad van de deelstaat Perlis, uit 2007 over het gebruik van de naam Allah door niet-moslims. Er kwam niet alleen een unanieme beslissing, de raad vaardigde zelfs een fatwa uit die stelde dat er geen enkel bezwaar is tegen het gebruik van de naam Allah door niet-moslims. En niemand wil toch die godsdienstige leiders van Perlis excommuniceren? vraagt Mahatir. Zij klaagt over de religieuze afdelingen van de departementen die deze fatwa niet op hun websites hebben geplaatst.
Hopelijk zal haar oproep in de samenleving breeduit worden gehoord. Dat zou bijdragen aan een ontspanning tussen de bevolkingsgroepen in haar land en in meer landen waar moslims een meerderheid vormen.
De oorkonde
Dit is een boodschap van Mohammad ibn Abdullah, als een verbond met hen die het christendom hebben aangenomen, die dichtbij zijn en waar wij ook met hen samenleven.
Waarlijk, ik, de dienaren, de helpers en mijn volgelingen verdedigen hen omdat christenen mijn burgers zijn; en, bij God, ik ga volhardend in tegen alles wat hen mishaagt. Er mag geen druk op hen uitgeoefend worden. Ook mogen hun rechters niet uit hun ambt gezet worden noch hun monniken uit hun kloosters verjaagd worden. Niemand mag hun godshuizen verwoesten, ze beschadigen of iets daaruit naar huizen van moslims overbrengen.
Als iemand iets van hen afneemt dan schendt hij Gods verbond en is hij ongehoorzaam aan zijn profeet. Waarlijk, zij zijn mijn bondgenoten en hebben mijn vaste belofte tegenover allen die hen haten, Niemand mag hen dwingen om te reizen of te vechten. Moslims moeten juist voor hen vechten.
Als een christenvrouw aan een moslim uitgehuwelijkt wordt, mag dit niet gebeuren zonder haar instemming. Het mag haar niet verboden worden naar haar kerk te gaan om te bidden. Hun kerken moeten ontzien worden. Zij mogen ook niet verhinderd worden die te repareren en de heiligheid van hun verbonden moeten gerespecteerd worden. Geen enkele moslimnatie mag ongehoorzaam zijn aan dit verbond, tot op de laatste dag, het einde van de wereldgeschiedenis.’
Dr. Evert Hoogerwerf werkte bijna zes jaar op Sumatra en is sinds 1996 docent Aziatische Kerkgeschiedenis aan de Theologische Hogeschool in Palembang (Zuid-Sumatra).
Bovenstaande tekst werd eerder (in iets gewijzigde vorm) geplaatst in het Christelijk Weekblad (nr. 10 van 2010).
Bron: bruggenbouwers