De aan­dacht van de zonen der goden voor de dochters der mensen

Laatste wijziging: vrijdag 21 augustus om 20:52, 6281 keer bekeken
 
Groningen, vrijdag 21 augustus 2009

 

De ontcijfering van duizenden Mesopotamische kleitablet­ten uit 3800 v. C. leest als een autobiografie van ruimtevaarders, afkomstig van een 'twaalfde' planeet. Deze zonen der goden kolonialiseerden de oude aarde en namen de dochters der mensen tot vrouw. De genen van deze astronauten creëerden de denkende mens, de Homo Sapiens. En ze komen straks terug van weg ge­weest!  

De Amerikaan­se Sumeroloog en schrijver Zecharia Sitchin is één van de weinige geleerden die in staat is het zogeheten cunei­form te ontcijferen. Dit is het schrift dat werd aange­troffen op duizenden kleita­bletten uit de Meso­pota­mische cultuur van 3800 v. C. Ze werden in 1900 in Irak gevonden. Zijn eerste boek hierover, The twelfth planet, werd bij ver­schij­ning in 1976 (in Ameri­ka) al een briljan­te combi­natie genoemd van ge­schied­kundi­ge, archeo­logi­sche, astronomi­sche, mytholo­gische en Bijbelse informatie. Zijn conclu­sies verbijs­te­ren nog steeds. Sitchin vertaalde uit het spijkerschrift de informatie dat er een twaalfde planeet in ons zonnestelsel beweegt, die elke 3600 jaar in onze buurt komt. Zelf noemden diens bewoners hun planeet ‘Mardoek’, Mesopotamische geleerden gebruikten later de naam Niburu. Deze ruimtevaarders wippen sinds 450.000 jaar tijdens zo'n periode een tijdlang over om wat rijkdommen van onze aarde te exporteren. In Mesopotamië vestigden ze zodoende een grote ruimte­haven om olie te tanken. Verder haalden ze goud uit Zuid- en later Oost-Afrika, dat ze nodig hadden voor klimaatbeheersende installaties op hun moederplaneet.

De Mesopo­tamische priesters beschreven op hun kleitabletten uitgebreid de godenhiërar­chie, die aanvankelijk alleen uit mannen bestond. Het hoofd van de godenfa­milie was An (of Anoe in de Babylo­nisch-Assyri­sche teksten). De portalen van zijn paleis in de Hof van Eden, ergens in de buurt van Mesopotamië, werden be­waakt door een god van 'de boom der waar­heid' (waar­schijn­lijk Anoe's eerste zoon Enlil) en een god van 'de boom des levens' (waarschijnlijk Anoe's tweede zoon Enki, ook wel Ea ge­noemd). Deze en talloze andere elementen herinne­ren ons direct aan de beschrij­ving van het paradijs in het recentere Oude Testa­ment. Tijdens grote crises daalde Anoe zelf af naar de aarde, maar ook om bijvoor­beeld zijn achter­klein­dochter, de lokaal vereerde godin Inanna (Isjstar), tot zijn gemalin te maken. Wat zijn eerdere echtgenote Antoe daar van vond, lezen we helaas niet. Deze goden werden, ook nog in het Oude Testament, aange­duid met Nefi­lim, dat vaak -als zijnde Hebreeuws- wordt vertaald met reuzen: 'Toen de reuzen nog op aarde waren.' Dat is op zich mysterieus maar onjuist. Sitchin stelt echter dat het woord komt van de Soeme­rische taalvorm NFL, dat 'op de aarde gewor­penen' betekent.

Toen deze astro­nauten de zaken groter wilden aanpakken, hadden ze werkkrachten nodig in hun raffinaderijen, mijnen en delfplaatsen. Daarom kruis­ten ze mogelijk, waarschijnlijk zo'n 40.000 jaar geleden, hun eigen genen met die van de lokale aapach­ti­ge Cro Magnon-mens. Die informatie komt overeen met modern onderzoek dat het DNA van de huidige westerse mens allemaal terug kan voeren op een voormoeder Eva die 40.000 jaar geleden plotseling in Zimbabwe verscheen! Het product van dit weloverwo­gen buitenaardse experiment was aanvanke­lijk een steriel, hybride wezen, een soort menselijke muil­ezel. Als een groot ge­schenk gaven de Goden deze mensen, de Homo Sapiens, uitein­delijk wel het vermo­gen om zich te kunnen voortplan­ten. Dit verhaal kennen we uit Genesis, waar Adam en Eva zich pas van hun seksua­liteit bewust werden, nadat ze in de Hof van Eden (Mesopota­mië) van de boom van kennis gegeten hadden. De slang, symbool van vrouwe­lijke wijsheid, raadde hen aan zich te verzetten tegen de behoudzucht van hun dominante mannelijke god (waarschijnlijk Enlil). "Gaat heen en vermenigvuldigt u," werd toen aan de eerste echte mensen opgedragen, maar helemaal van harte liet die God zijn speeltje niet gaan.

Deze eerste mens aanbad vanzelfsprekend zijn onbeschrijfelijk machtige Goden, die hij met raketten uit de hemel zag afdalen en was hun volko­men dienstbaar. Dankzij hun eerdere genetische ingrepen konden die Nefilim tienduizenden jaar later ook vrucht­bare seksuele verbindin­gen met aardse vrou­wen aangaan. Daaruit ontwik­kelde zich weer een ander soort mens. Zo ontston­den de eerste families van halfgo­den. De verwan­ten raakten niet zelden bitter ver­deeld over opvol­ging in de verschillende koninkrij­ken, voorrech­ten, landver­deling of het vertier met elkaars vrouwen. Zo kon het gebeuren dat bepaalde goden heftig jaloers werden als groepen stervelingen ineens andere 'goden' gingen aanbidden. Onder­ling bleken verschillende groepen astronauten ook regelmatig op de vuist te gaan. Hun conflicten vinden we in talloze heilige mythen terug, verge­lijk­baar beschreven in Ve­dische, Egyp­tische, Babylo­nische en Griekse bronnen.

Na de zondvloeden die zo'n twaalfduizend jaar geleden een groot deel van de bewoonde gebieden over­spoelden, werden sommige uitverkoren mensen gered. Volgens moderne geologen was dat waarschijnlijk het gevolg van het in zee storten (bij de Bermuda's) van een enorme komeet. Dat zou ook de ondergang van Atlantis kunnen hebben veroorzaakt. De Soemeriërs wijzen als oorzaak van die ramp de boosheid van Enlil aan, die kennelijk veel macht over het weer had. Gelukkig was zijn broer Enki prettiger begaan met de mens­heid. Hij was degene die immers ook een sleutelrol had in het schèp­pen van de mens. Het was natuurlijk Enki, die de rol van slang speelde in de Hof van Eden! Hij zag zijn creatie niet graag door zijn super­broer Enlil vernie­tigd. Om die reden redde hij Noach, moge­lijk ook andere mensen in andere delen van de wereld. Na de ruzie tussen de broers trok hun vader Anoe zich terug in de hemel. De winnen­de broer Enlil kreeg voortaan de bronnen van het land te behe­ren en Enki moest zich tevreden stellen met de oceanen en de scheepvaart organise­ren. Dat was kennelijk toch een profijtelijk handelsproject want Enki haalde van over de hele wereld voortaan kostbare metalen en halfedelstenen naar hun exportstation in Soemerië.

De culturele ontwik­ke­ling van de overgebleven mensen gaat tussen 11.000 v. C. tot 4.000 v. C. heel langzaam. De buitenaardse goden zijn dan ook wat uit het zicht geraakt, hoewel ze nog wel overal aanbeden worden. Maar als hun planeet Mar­doek weer langs wentelt, komen de goden terug. Ze scheppen vier 'gewesten.' Mesopotamië, het Nijldal en de Indusval­lei werden in die volgorde door de goddelijke heren tot exploitatie gebracht (respectievelijk rond 3800 v.C., 3200 VVV. en 2800 VVV.). Het vierde gewest werd heilig en verbo­den gebied verklaard, Tilmoen genaamd. Daar vestigden de Nefilim namelijk hun nieuwe ruimte­ba­sis. Het beroemde Gilgamesj-epos beschrijft een verhaal van een koninklijke afstammeling van de reuzen, die toch afreist naar de verboden basis van zijn voorouders in dat gebied. Waarschijnlijk is dit het geboortegebied van de Ariërs geweest, nomadi­sche stammen die hun mannelijke macht langza­mer­hand oplegden aan de zuidelijker culturen van India, Midden-Oosten en Europa. Het zou goed kunnen dat deze Ariërs ook een flinke geneninjectie van onze viriele ruimtevaarders gehad hebben. Tussen de drie genoemde 'gewest'-beschavingen beston­den nauwe culturele en economi­sche banden.

Ergens rond 3800 v. C. is er dus aan de oevers van de Soemer een drasti­sche over­gang van een eenvoudige landbou­wende gemeenschap naar een onwaar­schijn­lijk hoge, schrijven­de cultuur. Die sprong geldt voor geavan­ceerd bou­wen, voor aarde­werk en muziek maken, metaal verwerken, genees­kunde, kook­kunst, recht­spraak, textiel­industrie en zeevaart. Sitchin concludeert dat al die vaardigheden werden overge­bracht en gesti­mu­leerd door astronau­ten die in het olierijke Meso­potamië voor de tweede keer een brand­stof­station hadden geves­tigd. Ze zetten bovendien een soort gene­tisch-botanisch labora­torium op, waar voor het eerst diverse dieren gedomesticeerd werden, gewassen veredeld en een opeen­volging van kunsten onderwe­zen. Zaden als dat van de spelt (een gene­tisch raadsel) waren een gift aan de aarde van de god Anoe, zo vermeldt een kleitablet. Bijzon­der is dat er een grote nadruk lag op recht­vaardig­heid en dat men genees­kunde bedreef op een niveau dat niet veel voor dat van ons onder deed.

Het meest intrigerend zijn de vele astronomische teksten, waarin allerlei planeetbe­we­gin­gen en -condities lijken vastgelegd. De Soemerische priesters/astro­nomen tekenden meer dan vijfduizend jaar geleden op dat de aarde een bol was, vanuit een bovenaanzicht in kaart gebracht bovendien. Waar­schijnlijk durfden de oude Fenicische en Carthaagse zeelieden op basis van zulke kaarten de oversteek van Marokko naar de Zuid-Amerikaanse kusten te maken. En hoe anders kon men de aardse bolvorm kennen dan met de hulp van vliegtoe­stellen? Waar kwam de kennis vandaan waarmee ze in tekst en beeld een com­pleet plane­tarium, gebaseerd op bol-sterrenkun­de be­schre­ven? Wat hadden ze aan het noteren van aanvliegrou­tes in ons zonnestel­sel en aan markerings­punten om op aarde veilige landings­plaatsen te kunnen lokali­se­ren? Je zou toch denken dat al die kennis voor de lokale ploeteraar van generlei waarde was? Wat moesten ze met hun zeer precieze efemeriden (planeetbaan-voorspellingen), zodiakale indelingen en afstandmetingen in graden en eenheden van 10.692 meters (een 'beroe')?

De Soemeriërs hielden niet alleen nauwkeurige kalen­ders bij maar kenden ook de preces­sie der equinoxen en het Grote Kosmische Jaar van 25.920 jaar! Er is eigenlijk geen andere conclu­sie mogelijk dan die van Sitchin: al deze informatie is afkomstig geweest van een in de ruimte navigerende intelli­gentie. Het is verbijsterend dat zijn werk nog steeds genegeerd wordt door collega-wetenschappers. Met name is er voor astronomen en andere heelalvorsers discussie­stof te over op de Soeme­rische kleita­bletten. Volgens allerlei afbeeldin­gen is de thuisplaneet van de Nefilim, Mardoek, groter dan de aarde, maar kleiner dan Jupiter en Saturnus. Drieduizend jaar geleden lokaliseerde men deze planeet tussen Mars en Jupiter. Bijzon­der is dat zijn baan om de zon ingaat tegen die van de andere elf beken­de plane­ten, zon en maan meegere­kend. Nog raadselachtiger maar even intrigerend is het Mesopo­ta­mische scheppings­epos. Daarin wordt beschre­ven hoe, enkele miljoenen jaar geleden, het binnen­dringen vanuit de buiten­ruimte van deze nieuwe planeet, toen met zeven satellieten, in ons nog instabiele zonne­stelsel leidde tot een botsing van één van die satellie­ten met de planeet 'Tiamat'. Dat was onze aarde. Zij werd daar­door in twee stukken gesple­ten. Het grootste stuk kreeg een nieuwe baan en een satelliet. Dat was de oor­spronkelijke planeet 'Kin­goe', die als maan om 'Tiamat' ging draaien. Het tweede stuk werd echter later nogmaals getroffen en verbrij­zeld in stukken die tegenwoor­dig aan ons bekend zijn als de asteroïden­gordel. Pluto, aanvan­kelijk een satelliet van Saturnus, kreeg pas toen een eigen excentrie­ke baan. Ons zonnestel­sel heeft er dus ooit anders uitgezien dan nu, maar inmid­dels is Mardoek weer in de verre ruimte verdwenen.

Dit Mesopotamische verhaal geeft een volstrekt samen­hangende, plausi­bele kosmo­gonische verklaring voor allerlei astrono­mische raad­sels, zoals waarom allerlei kometen (resten van die enorme botsing) in een richting met de klok mee bewe­gen, terwijl de bekende planeten tegen de wijzers van de klok in om de zon draaien. Ook de verwoestingen op de maan hangen met deze gebeurtenissen samen. Tevens bevestigt deze zienswijze die van Nobel­prijswinnaar Francis Crick en Dr. Leslie Orgel die in 1973 al stelden dat het leven op aarde waarschijnlijk is voortgekomen uit kleine organismen van een ver verwijderde planeet. Een bezaaiing dus? Via een botsing met een planeet uit de buitenruimte? Lijkt het aardse en het buitenaardse leven daardoor zo veel op elkaar dat er opnieuw kruisbestui­ving mogelijk was? Essentieel blijft de stelling dat de Soemerische priesters geïnformeerd moeten zijn door astronomen uit een oneindig veel oudere beschaving dan de onze!

Op kleitabletten staan talloze verhalen van luchtreizende goden, godinnen en/of plaatselijke gebie­ders. Ze gaan rechtstreeks naar de bewoonde planeet Mardoek. Als die zich echter eenmaal weer te ver van de aarde verwijderd heeft, dan reist men naar een ruimtestation, dat om onze planeet heen cirkelt. Films als Close Encounters, E.T. en Independan­ce Day zijn er niets bij. Dit soort informatie wordt geïllustreerd met talloze zg. cilinderzegels, picto­gram­men en afbeel­din­gen die kenne­lijk vliegbril­len, een vlieg­doos, koptele­foons ('metende hangers') of helmradi­o-ont­vangers voorstellen. Ze worden in de lokale taal omschreven met begrippen als 'dat wat ver het heelal in doet gaan'. Hoge tempels schijnen vooral te functione­ren als landings­bakens, hun ruime binnen­plaatsen geven ruimte voor bemande raketten voor 'de afdaling vanuit de hemel', zoals een tekst meldt. Even gedetail­leerd worden aanvallen met raketwapens­ beschreven. Want gewapende macht en politieke allianties blijven nodig om de business te kunnen blijven bewa­ken: 'Vanuit een gouden kamer-in-de-lucht zal ik over u waken', belooft de godin Inanna aan een Assyri­sche koning.

 Hoofdstuk 6 van Genesis verdient een eerlijker aandacht dan de weten­schap tot nu toe heeft willen geven. De Nefilim waren op de aarde, staat er. Misschien wàren het ook reuzen. Waarschijnlijk hebben we een forse evolutiesprong te danken aan deze verwante oerbeschaving, aan dit volk van de 'sjem', het volk van de raketschepen, neergewor­pen op de aar­de.

Voor wie nu afhaakt: even ho. Dit betekent niet ineens dat er nu geen wonderen, engelen, Christus-energie en spiritualiteit bestaat! O nee! Al is de mense­lijke evolutie in den beginne vooral door buitenaardsen geprik­keld, we hebben ondertussen allerlei eigen weten­schappelijke, geestelijke en spiritu­ele vermogens ontwik­keld, die onze scheppers nog voor een flinke verrassing gaan stellen, als ze terug­komen. Want dat doen ze beslist, volgens Sitchin. Telkens als hun planeet de onze nadert, bemoeien ze zich namelijk met het mense­lijk welzijn. Hun laatste optreden is geda­teerd rond 200 v. C.; het volgen­de zou met de bekende tussenpoos van 3600 jaar vallen rond het jaar 3400. Dat zal een boeiende 'Dag des Heren' wor­den. De Internetsite www.sterrenkunde.nl is mogelijk open voor verdere discus­sie.

Literatuur:

Sitchin, Zecharia, De twaalfde planeet -Wanneer, waar en hoe astronauten van een andere planeet naar de Aarde kwamen en de Homo Sapiens schiepen-



Bron: peterdenharing