Toen Galilei rond 1600 met zijn telescoop ontdekte, dat de aarde om de zon draaide, mocht hij dit niet wereldkundig maken. Ten minste, als hij niet op de brandstapel wilde eindigen. In die tijd werd kennis over de schepping namelijk door goddelijke openbaring verkregen, niet door wetenschappelijk onderzoek. Inmiddels zijn de rollen omgekeerd: kerken lopen leeg en het nirvana is alleen nog bereikbaar via de digitale snelweg. De pil wint het van de Paus, de auto wint het van de heilige koe en wie echte extase wil, moet niet naar de kerk, maar naar het Beursplein in Amsterdam.
Komt het nog goed tussen wetenschap en religie?
Jawel, er is hoop. Want juist als het moderne wetenschappelijke denken het definitief lijkt te hebben gewonnen van haar mystieke tegenpool, zijn het nota bene de wetenschappers zélf die aan de rem trekken. Steeds meer wetenschappers ontdekken de spirituele dimensie. Sommigen uit persoonlijke interesse, anderen uit pure noodzaak. Hoe anders kunnen zij verklaren dat deeltjes elkaar op afstand beïnvloeden, zonder dat er enige zichtbare uitwisseling plaatsheeft? En hoe kan een deeltje ineens ophouden te bestaan en ergens anders weer tevoorschijn komen? Hoe vinden duiven feilloos hun honk terug, zelfs nadat ze zijn geblinddoekt, gemagnetiseerd, dolgedraaid, geopereerd of verdoofd? De enige manier om deze fenomenen te verklaren, is voor veel wetenschappers het bestaan van een niet-materiële dimensie te veronderstellen. Hierop voortbordurend komen zij tot verassende conclusies. Zo is er al een geleerde die onlangs het bestaan van god heeft 'bewezen'.
Het lijkt onontkoombaar dat de moderne wetenschap zich serieus gaat verdiepen in de niet-materiële werkelijkheid, een terrein dat zij vanaf de achttiende eeuw met succes buiten de deur wist te houden. Voor wetenschappers als Kepler, Galilei, Newton, Kelvin en Watt was het universum puur mechanisch-materieel. Niks 'betoverend', niks 'goddelijke schepping'; maar koel in kaart te brengen materie. Niet dat deze mannen niet religieus waren, integendeel. Descartes bijvoorbeeld, was zijn leven lang overtuigd katholiek. Maar door zich sterk te maken voor een complete scheiding van geest en materie, had hij de vrijheid om het spirituele aan de kant te zetten en zich uitsluitend met materie bezig te houden. Van Newton is ook bekend dat hij ten minste zoveel tijd aan het mystieke besteedde als aan het opstellen van natuurwetten.
Maar omdat het geen enkele wetenschapper lukte om god onder de microscoop of in het telescopisch vizier te krijgen, verdween hij steeds meer uit beeld, totdat Nietsche hem tenslotte dood verklaarde. Voor de heren van de Verlichting was het universum hoogstens 'God's machine', waarbij ook god aan de nieuw geformuleerde natuurwetten moest gehoorzamen. Einstein was misschien de eerste die een andere gedachte toeliet. Zo zei hij eens tegen een assistent: 'Wat mij echt interesseert, is of god enige keuze had bij het scheppen van de wereld.'
Bron: aquariusage