Twee cowboys schieten in 1890 een enorm vliegend dier neer. Het heeft uitpuilende ogen en een krokodillenbek van 2,5 meter. De krant Tombstone Epitaph van 26 april suggereert dat dit de zogenaamde ”thunderbird” uit de indiaanse legendes zou kunnen zijn. In elk geval komt een Texaans fossiel van de quetzalcoatlus uit 1972 treffend overeen met de beschrijving van het monster.
Het jeugdboek ”Dinosaurussen” van biochemicus dr. Duane Gish is in meer dan één opzicht opmerkelijk. De gangbare opvatting dat dinosauriërs 65 miljoen tot 250 miljoen jaar geleden leefden, deelt hij niet. Hij gaat er zelfs van uit dat ze nu nog kunnen voorkomen in ontoegankelijke gebieden op aarde. Een aanwijzing daarvoor komt van pygmeeën uit Congo. Die kennen de ”mokele mbembe”, „een bruingrijs glad dier, veel groter dan een olifant met een heel lange staart, zo sterk als van een krokodil.”
Dinosauriërs komen ook in de Bijbel voor. In het Bijbelboek Job -2000 jaar voor Christus- staat het Hebreeuwse woord ”behemoth”, een dier met een staart als een ceder en een enorme muil. Voor Gish is het duidelijk dat dit geen nijlpaard kan zijn, maar wel een brachiosaurus: „Heb je ooit de staart van een nijlpaard gezien?”
Drakenverhalen zijn voor Gish een aanwijzing dat volkeren in de oudheid bekend zijn geweest met het bestaan van dinosauriërs. Zo liet Nebukadnezar in de Ishtarpoort de afbeelding van een draak met de naam Sirrush beeldhouwen. Chinese draken konden eieren leggen, dinosauriërs deden dat ook. Bovendien is de legende van Sint-Joris, die rond het jaar 300 een draak doodde, volgens Gish niet uit de lucht gegrepen. „We weten dat Sint-Joris echt heeft geleefd en als martelaar gestorven is op 23 april 303.”
Het meeste wat we nu weten over dinosauriërs is gebaseerd op gefossiliseerde botten, pootafdrukken en eieren. Fossielen van dinosauriërs zijn over heel de wereld gevonden, soms in fossielenkerkhoven waar de beenderen van verschillende soorten dinosaurussen bij elkaar liggen.
Cirkelredenering
Volgens het evolutiemodel zijn de fossielen even oud als het gesteente waarin ze gevonden worden. Dit loopt meestal in de miljoenen jaren. De veronderstelde leeftijd van de gesteenten zijn vaak bepaald met de fossielen die daarin gevonden worden, op basis van de veronderstelde evolutionistische ontwikkeling. „Dat is een cirkelredenering. Wetenschappers die uitgaan van de Bijbel denken dat deze aardlagen met de fossielen tijdens de zondvloed zijn gevormd”, aldus Gish. Een fossiel ontstaat als een dier snel na zijn dood begraven wordt, zegt hij. „Een dood dier dat op de grond blijft liggen of in het water ronddrijft, wordt nooit een fossiel, maar vergaat.
Tijdens het fossilisatieproces wordt elk stukje in het bot of de plant stukje bij beetje vervangen door mineralen -zoals silica, calciet en pyriet- die opgelost zijn in grondwater. Het wordt zo hard als steen. Het is in feite ook steen geworden.”
Het proces om fossiel te worden duurt volgens Gish geen miljoenen en zelfs geen duizenden jaren. „In een oude verlaten mijnschacht vond men een hoed van een mijnwerker die hij daar vijftig jaar eerder had verloren. Die hoed was zo hard als steen geworden.”
Gish beschrijft gedetailleerd het proces van opgraven en conserveren van fossielen. „Zodra de botten bloot liggen, begint het in kaart brengen. Elk fossiel krijgt een nummer, wordt gemeten, gefotografeerd en er worden aantekeningen gemaakt. Zodra een fossiel blootstaat aan lucht en vochtigheid gaat het achteruit in kwaliteit. Om het te harden bespuit de conservator het met hars, lijm of schellak. Stukken die breken, lijmt hij voorzichtig aan elkaar.”
Als de fossielen schoongemaakt, hersteld en beschreven zijn, zetten de preparateurs ze in elkaar tot een staand skelet. „Dit is een behoorlijke klus. Een skelet kan wel uit honderden botten bestaan.”
Vreselijke hagedis
De paleontologie -of fossielenkunde- begint in 1840. Sir Richard Owen ontdekt dat bepaalde botten afkomstig moeten zijn van dieren die nu niet meer bestaan. Hij noemt ze dinosaurus, wat ”vreselijke hagedis” betekent. Sindsdien zijn botten van honderden dinosauriërs gevonden. Het boek geeft daar een uitgebreid overzicht van.
Evolutionisten die beweren dat vogels zijn ontstaan uit dinosauriërs hebben volgens Gish een probleem. Sommige typen dinosauriërs hebben namelijk vogelheupen, terwijl andere soorten hagedisheupen hebben. Frappant is dat dinosaurussen, die volgens de evolutietheorie in aanmerking zouden komen als voorlopers van vogels, juist de typische hagedisheupen hebben. Voor Gish vormt dat feit geen enkel probleem: „God maakte hem zo.”
Alle fossielen die gevonden zijn, laten volgens Gish overblijfselen van een kant-en-klaar dier zien. „Geen van de dieren is voor 25, 50 of 75 procent op weg om te veranderen; ze zijn allemaal 100 procent compleet. Fossielen vormen een krachtig bewijs tegen evolutie.”
”Dinosaurussen” is een geactualiseerde vertaling van de Engelstalige versie uit 1992. Het biedt veel informatie over dinosauriërs vanuit een Bijbels standpunt. Bijbelcitaten komen uit de Nieuwe Bijbelvertaling. Dat kan wat bevreemdend overkomen, maar hoeft de lezer verder niet af te schrikken. Wel lijkt Gish een voorstander van de algemene verzoeningsleer.
En soms lijkt hij iets te gretig in het verslaan van toch wel discutabele waarnemingen, zoals die van een U-bootkapitein uit 1915, van het monster van Loch Ness en meer dergelijke berichten. Maar zouden deze bewijzen voor het bestaan van dinosauriërs wegvallen, dan heeft Gish nog steeds een sterk verhaal tegen de verdedigers van de evolutietheorie.
Bron: endtimes